Service of SURF
© 2025 SURF
Met de sterk groeiende aantallen zonnepanelen en windmolens maakt Nederland een inhaalslag met de opwekking van duurzame energie in de vorm van elektriciteit. Helaas bestaat er nog geen goede balans tussen vraag en aanbod en is betaalbare opslag van duurzame stroom nog niet vanzelfsprekend. Een mogelijk alternatief is opslag in de vorm van methaan. Daarover meer leren is de kern van het vierjarige onderzoeksproject Biologische Power-to-Gas (Bio-P2G) van lector Jan-Peter Nap.
Bij het onderzoek naar mogelijke effecten van een windmolenpark in het IJsselmeer is ETFI uitgegaan van de vele onderzoeken die er inmiddels, in Nederland maar ook internationaal, bestaan. Op deze manier zijn conclusies en oordelen, zowel geïnspireerd door voorvechters van windenergie als van tegenstanders, zowel bij geplande als bij reeds aangelegde windmolenparken, geïnventariseerd. De conclusie van dit literatuuronderzoek luidt dat de studies onvoldoende bewijs leveren, zowel voor het ontstaan van schade aan de toeristische sector als voor het ontbreken van die schade. Dit onderzoek moet dan ook niet gelezen worden als een aanbeveling vóór of tegen windmolenparken. De waarde van het onderzoek is dat het de publiek toegankelijke studies uit binnen en buitenland met betrekking tot de relatie tussen windparken en toerisme bijeen brengt en systematisch analyseert. Zodoende brengt het de risico’s en mogelijkheden beter in beeld zodat in alle scenario’s —met of zonder windmolens— afwegingen gemaakt kunnen worden waarin alle belangen gerespecteerd worden.
Alle auto's, windmolens en o.a. houten kozijnen hebben één ding gemeen. Ze moeten gecoat worden om het materiaal te beschermen. Alleen al in Nederland wordt ruim 1 miljard euro omzet gerealiseerd met coatings. Er is dringend behoefte aan verduurzaming en innovatie. Aan het einde van de levensduur wordt de coating meestal verbrand, dit leidt tot meer CO2 omdat coatings veelal van fossiele grondstoffen zijn gemaakt. Het maken van een biobased coating is daarom essentieel. Echter, één belangrijk ingrediënt mist, de aromaat. Het zijn de aromaten die de coating glanzend, krasvast en uv-bestendig maken. De coatingindustrie heeft geprobeerd het fossiele ingrediënt ftaalzuuranhydride (PA) in de hars te vervangen, maar er is tot op heden geen goede oplossing gevonden. Relement ontwikkelde als eerste bedrijf wereldwijd een bio-aromaat, te weten biobased 3-methylftaalzuuranhydride (bio-MPA). Een showmodel van een coating gebaseerd op bio-MPA ontbreekt en dat is precies wat samen met Fontys Hogeschool onderzocht gaat worden in dit KIEM Go-Chem project. Het doel van het project Alchemist is om een biobased alkyd coating showmodel te realiseren gebaseerd op bio-MPA i.p.v. fossiel PA. De eigenschappen van de coating worden getest en vergeleken met een alkyd coating gebaseerd op fossiel PA. Er worden betere eigenschappen verwacht door het vervangen van PA door MPA.
Coatings zijn overal: denk aan o.a. auto’s, windmolens en houten kozijnen. Alleen al in Nederland wordt ruim 1 miljard euro omzet gerealiseerd met coatings. Er is echter een probleem: aan het einde van de levensduur wordt de coating meestal verbrand, omdat recycling erg moeilijk is. Het maken van een biobased coating is daarom essentieel om de CO2-voetprint te verlagen. Echter, één belangrijk ingrediënt mist, de aromaat. Het zijn de aromaten die de coating belangrijke eigenschappen geven zoals glans en krasvastheid. Relement ontwikkelde als eerste bedrijf wereldwijd een bio-aromaat, te weten biobased 3-methylftaalzuuranhydride (bio MPA) wat een vervanger kan zijn voor het fossiel ftaalzuuranhydride (PA). Het doel van dit Kiem GoChem project Alchimist is om het effect van bio MPA t.o.v. fossiel PA op de performance van een alkydcoating beter te begrijpen.
Composieten zijn onmisbare materialen voor toepassingen waar een laag gewicht in combinatie met hoge sterkte en vormgevingsvrijheid vereist is. Ze nemen een sleutelpositie in binnen de energietransitie omdat grote rotorbladen van windmolens alleen hiermee te realiseren zijn. Traditioneel worden composieten gemaakt met thermoharde harsen. Dit is voor de transitie naar de circulaire economie een opgave omdat thermoharders moeilijk recyclebaar zijn. Het Lectoraat Kunststoftechnologie van Windesheim heeft hiervoor een hergebruik-methode als oplossing ontwikkeld. Hiermee wordt End-of-Life (EoL) thermoharde composiet als versterkingselementen ingebed in thermoharde hars om nieuwe composietproducten te vervaardigen. Als vervanging van traditionele thermoharde harsen zijn recent recyclebare harsen op de markt gekomen voor het maken van rotorbladen. Dit zijn injecteerbare thermoplast-monomeren en recyclebare epoxy-harsen. Deze recyclebare harsen worden gebracht als dé oplossingen voor het recycle-probleem van composieten. Hiermee is echter het EoL-probleem van reeds vervaardigde composieten, gemaakt met moeilijk recyclebare thermoharders de komende decennia nog niet opgelost. Maar het zijn voor de transitie naar een circulaire economie wel veelbelovende en nodige ontwikkelingen. De vraag vanuit de industrie is of deze recyclebare harsen ook inzetbaar zijn in de hergebruik-methode, in plaats van de traditionele thermoharde harsen, teneinde een nog betere circulariteit te krijgen. Dit levert de praktijkvraag: In welke mate kunnen nieuwe recyclebare harsen worden toegepast bij het hergebruik van composietmateriaal om zo de doelen voor een circulaire economie voor 2050 te halen? In dit project wordt onderzocht of de hergebruik-methode met nieuwe recyclebare harsen industrieel toepasbaar is, wat de ontwerp-eigenschappen zijn van hiermee geproduceerde producten en wat de milieu-impact is als deze harsen worden gebruikt in de hergebruik-methode. Met de resultaten uit het project wordt voor het MKB duidelijk welke mogelijkheden er zijn om recyclebare harsen in te zetten in de hergebruik-methode om nieuwe, circulaire composietproducten te maken van EoL composietstromen die in de nabije toekomst vrijkomen.