Dit rapport verschaft inzicht in de vraag waarom de internationalisering van het noordelijk MKB achterblijft bij de rest van het land en bevat aanbevelingen op basis waarvan de regionale overheden en kennisinstellingen hun beleid om deze achterstand op te heffen effectiever kunnen maken. Export is een belangrijke pijler van de noordelijke economie. Belangrijke sectoren zijn energie, de chemie- en kunststofindustrie, landbouw, agrifood, de machine- en elektrotechnische industrie en industriële materialen. De directe export van zowel het noordelijk bedrijfsleven als geheel als van het noordelijk MKB in het bijzonder blijft echter achter bij de rest van het land. Het noordelijk bedrijfsleven blijkt vooral als toeleverancier voor exporterende bedrijven in andere delen van het land tefungeren. Het aandeel van het Noorden in de nationale export is namelijk op basis van de ketenbenadering ruim twee keer zo groot als op basis van de afzetwaarde. Duitsland is het belangrijkste afzetland voor de directe export maar opvallend is dat het gewicht van Duitsland voor Groningen en Drenthe veel geringer is dan voor de overige aan dit land grenzende provincies.Export is belangrijk voor de economie van Noord-Nederland omdat exporterendebedrijven in vergelijking met niet-exporterende bedrijven productiever en innovatiever zijn en daarmee een grote (potentiële) bijdrage aan de economische groei en de groei van de werkgelegenheid leveren. Stimulering van internationalisering helpt het Noorden dus de economische achterstand ten opzichte van de rest van het land in te lopen. De uitgangspositie van het Noorden is echter ongunstig. Vanwege de geringe omvang van de bevolking is de diversiteit van het bedrijfsleven gering en zijn er weinig grote bedrijven envestigingen van buitenlandse bedrijven. Dit bemoeilijkt voor de noordelijke MKB-bedrijven netwerkvorming om technische en internationale marktinnovatie tot stand te brengen. In de tweede plaats steekt de kwaliteit van de fysieke en kennisinfrastructuur ongunstig af bij de rest van het land.De internationale handelstheorie laat zien dat buitenlandse handel veel moeilijker te realiseren is dan binnenlandse handel vanwege de institutionele verschillen tussen landen op regulatief, cognitief en normatief gebied. Bedrijven moeten over kennis over die verschillen beschikken om succesvol op buitenlandse markten te kunnen opereren. Er zijn twee belangrijke theoretische benaderingen van het internationaliseringsproces van ondernemingen. Volgens het fasemodel verwerft een bedrijf in de loop van de tijd steeds meer kennis en ervaring waardoor het in staat is institutioneel steeds verder verwijderdemarkten te veroveren. Volgens het netwerkmodel verwerft de ondernemer de benodigde kennis en ervaring via partners in internationale netwerken. Deze twee benaderingen lijken elkaar voor het MKB aan te vullen. Vanwege het gebrek aan interne hulpbronnen moeten MKB-bedrijven in het begin van hun internationaliseringsproces gebruik maken van de hulpbronnen van hun netwerkpartners en bouwen zij hun internationale positie vervolgens steeds meer op eigen kracht uit.Noordelijke MKB-bedrijven blijken inderdaad institutionele verschillen en gebrek aan interne hulpbronnen als de belangrijkste obstakels voor internationalisering te zien. Op basis van de relatief lage innovatiegraad en het gesignaleerde obstakel van concurrentie op buitenlandse markten lijkt gebrek aan bedrijfsspecifiek concurrentievoordeel ook deels de moeizame internationalisering van het noordelijk MKB te verklaren. Dit zou te makenkunnen hebben met een gebrek aan ambitie bij het noordelijk MKB. Kernpunt is dat het noordelijk MKB de mogelijkheden van participatie in voor internationalisering en innovatie relevante netwerken onderbenut.De ongunstige uitgangspositie van het noordelijk MKB maakt ondersteuning dooroverheid en kennisinstellingen bij internationalisering noodzakelijk. Deze ondersteuning gebeurt momenteel te versnipperd. Daarenboven is de aandacht bij zowel overheid als kennisinstellingen teveel gericht op internationalisering binnen de EU en op technische innovatie. De ondersteuning van het noordelijk MKB kan efficiënter en effectiever gemaakt worden door verbetering van de onderlinge afstemming tussen overheids- en kennisinstellingen, door meer aandacht te schenken aan opkomende economieën buiten de EU en door te benadrukken dat technische innovatie niet zonder marktinnovatie kan. Dit alles betekent dat de samenhang tussen technische en marktinnovatie zowel alsversterking van de internationale ambitie van het MKB belangrijke terreinen zijn voor vervolgonderzoek.
Dit rapport verschaft inzicht in de vraag waarom de internationalisering van het noordelijk MKB achterblijft bij de rest van het land en bevat aanbevelingen op basis waarvan de regionale overheden en kennisinstellingen hun beleid om deze achterstand op te heffen effectiever kunnen maken. Export is een belangrijke pijler van de noordelijke economie. Belangrijke sectoren zijn energie, de chemie- en kunststofindustrie, landbouw, agrifood, de machine- en elektrotechnische industrie en industriële materialen. De directe export van zowel het noordelijk bedrijfsleven als geheel als van het noordelijk MKB in het bijzonder blijft echter achter bij de rest van het land. Het noordelijk bedrijfsleven blijkt vooral als toeleverancier voor exporterende bedrijven in andere delen van het land tefungeren. Het aandeel van het Noorden in de nationale export is namelijk op basis van de ketenbenadering ruim twee keer zo groot als op basis van de afzetwaarde. Duitsland is het belangrijkste afzetland voor de directe export maar opvallend is dat het gewicht van Duitsland voor Groningen en Drenthe veel geringer is dan voor de overige aan dit land grenzende provincies.Export is belangrijk voor de economie van Noord-Nederland omdat exporterendebedrijven in vergelijking met niet-exporterende bedrijven productiever en innovatiever zijn en daarmee een grote (potentiële) bijdrage aan de economische groei en de groei van de werkgelegenheid leveren. Stimulering van internationalisering helpt het Noorden dus de economische achterstand ten opzichte van de rest van het land in te lopen. De uitgangspositie van het Noorden is echter ongunstig. Vanwege de geringe omvang van de bevolking is de diversiteit van het bedrijfsleven gering en zijn er weinig grote bedrijven envestigingen van buitenlandse bedrijven. Dit bemoeilijkt voor de noordelijke MKB-bedrijven netwerkvorming om technische en internationale marktinnovatie tot stand te brengen. In de tweede plaats steekt de kwaliteit van de fysieke en kennisinfrastructuur ongunstig af bij de rest van het land.De internationale handelstheorie laat zien dat buitenlandse handel veel moeilijker te realiseren is dan binnenlandse handel vanwege de institutionele verschillen tussen landen op regulatief, cognitief en normatief gebied. Bedrijven moeten over kennis over die verschillen beschikken om succesvol op buitenlandse markten te kunnen opereren. Er zijn twee belangrijke theoretische benaderingen van het internationaliseringsproces van ondernemingen. Volgens het fasemodel verwerft een bedrijf in de loop van de tijd steeds meer kennis en ervaring waardoor het in staat is institutioneel steeds verder verwijderdemarkten te veroveren. Volgens het netwerkmodel verwerft de ondernemer de benodigde kennis en ervaring via partners in internationale netwerken. Deze twee benaderingen lijken elkaar voor het MKB aan te vullen. Vanwege het gebrek aan interne hulpbronnen moeten MKB-bedrijven in het begin van hun internationaliseringsproces gebruik maken van de hulpbronnen van hun netwerkpartners en bouwen zij hun internationale positie vervolgens steeds meer op eigen kracht uit.Noordelijke MKB-bedrijven blijken inderdaad institutionele verschillen en gebrek aan interne hulpbronnen als de belangrijkste obstakels voor internationalisering te zien. Op basis van de relatief lage innovatiegraad en het gesignaleerde obstakel van concurrentie op buitenlandse markten lijkt gebrek aan bedrijfsspecifiek concurrentievoordeel ook deels de moeizame internationalisering van het noordelijk MKB te verklaren. Dit zou te makenkunnen hebben met een gebrek aan ambitie bij het noordelijk MKB. Kernpunt is dat het noordelijk MKB de mogelijkheden van participatie in voor internationalisering en innovatie relevante netwerken onderbenut.De ongunstige uitgangspositie van het noordelijk MKB maakt ondersteuning dooroverheid en kennisinstellingen bij internationalisering noodzakelijk. Deze ondersteuning gebeurt momenteel te versnipperd. Daarenboven is de aandacht bij zowel overheid als kennisinstellingen teveel gericht op internationalisering binnen de EU en op technische innovatie. De ondersteuning van het noordelijk MKB kan efficiënter en effectiever gemaakt worden door verbetering van de onderlinge afstemming tussen overheids- en kennisinstellingen, door meer aandacht te schenken aan opkomende economieën buiten de EU en door te benadrukken dat technische innovatie niet zonder marktinnovatie kan. Dit alles betekent dat de samenhang tussen technische en marktinnovatie zowel alsversterking van de internationale ambitie van het MKB belangrijke terreinen zijn voor vervolgonderzoek.
De financiële dienstverlening voor mkb-bedrijven is de afgelopen jaren fundamenteel veranderd met de komst van non-bancaire financiers. Naast de traditionele bank zijn crowdfunding, leasing, factoring en andere verstrekkers van vreemd en eigen vermogen belangrijke financiers van het mkb geworden. De markt voor non-bancaire financiering wordt, in tegenstelling tot de bancaire markt, niet strikt gereguleerd. Dit heeft enerzijds bijgedragen aan de groei van de sector en het bijbehorende diverse aanbod. Anderzijds blijkt dat kleine ondernemers en hun adviseurs niet voldoende bekend zijn met al deze verschillende vormen van alternatieve financiering. Dit leidt tot een informatie-asymmetrie die de verdere groei van de non-bancaire mkb-financieringsmarkt belemmerd. Minimale kwaliteitseisen voor aanbieders van non-bancaire producten kunnen deze informatie-asymmetrie reduceren en non-bancaire financiers helpen bij het verwerven van een legitieme marktpositie
Middels een RAAK-impuls aanvraag wordt beoogd de vertraging van het RAAK-mkb project Praktische Predictie t.g.v. corona in te halen. In het project Praktische Predictie wordt een prototype app ontwikkeld waarmee fysiotherapeuten in een vroeg stadium het chronisch worden van lage rugpijn kunnen voorspellen. Om chronische rugpijn te voorkomen is het belangrijk om in een vroeg stadium de kans hierop in te schatten door psychosociale en mogelijk andere risicofactoren op chronische pijnklachten te herkennen en hierop te interveniëren. Fysiotherapeuten zijn met deze vraag naar het lectoraat Werkzame factoren in Fysiotherapie en Paramedisch Handelen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gegaan en dit heeft aanleiding gegeven een onderzoek op te zetten waarin een dergelijke methodiek ontwikkeld wordt. De voorgestelde methodiek betreft een Clinical Decision Support Tool waarmee een geïndividualiseerde kans op chronische rugpijn kan worden bepaald gekoppeld aan een behandeladvies conform de lage rugpijn richtlijn. Hiervoor is eerst geïnventariseerd welke methoden fysiotherapeuten reeds gebruiken en welke in de literatuur worden genoemd. Op basis hiervan is een keuze gemaakt ten aanzien van data die digitaal verzameld worden in minimaal 16 fysiotherapiepraktijken waarbij patiënten gedurende 12 weken gevolgd worden. Met de verzamelde data worden met machine learning algoritmes ontwikkeld voor het berekenen van de kans op chroniciteit. De algoritmes worden ingebouwd in de Clinical Decision Support Tool: een gebruiksvriendelijke prototype app. Bij het ontwikkelen van de tool worden eindgebruikers (fysiotherapeuten en patiënten) intensief betrokken. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de tool aansluit bij de wensen en behoeften van de doelgroep. De tool berekent de kans op chroniciteit en geeft een behandeladvies. Daarnaast kan de tool gebruikt worden om patiënten te informeren en te betrekken bij de besluitvorming. Vanwege de coronacrisis is er een aanzienlijke vertraging in de patiënten-instroom (doel n= 300) ontstaan die we met ondersteuning van een RAAK-impuls subsidie willen inlopen.
In dit project verricht het lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim samen met de Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, CUMELA, de Jong & Laan en MKB familiebedrijven praktijkgericht onderzoek naar financiering en besluitvorming bij MKB familiebedrijven. Nu banken vanwege de economische crisis terughoudender zijn geworden in kredietverlening en hun financieringseisen hebben verzwaard, zijn meer bedrijven aangewezen op eigen middelen en familiekapitaal. Vormen van zelf-financiering worden steeds belangrijker om groei en continuïteit van MKB familiebedrijven te waarborgen. Met name bij de overdracht van kapitaalintensieve MKB familiebedrijven worden complexe financieringsconstructies bedacht om de overname mogelijk te maken. Vaak wordt hierbij onvoldoende nagedacht over het onderscheid tussen de verschillende rollen die familieleden kunnen hebben als ze met hun vermogen in het bedrijf zitten (eigenaar of andere vermogensverschaffer, familielid, directielid, werknemer). Hierdoor kan onduidelijkheid ontstaan over onderwerpen zoals besluitvorming, rendement op vermogen, zeggenschap en beloningsstructuren, waardoor op termijn conflicten kunnen ontstaan. Daarnaast kan de besturing van ondernemingen door de verschillende belangen van vermogensverschaffers in negatieve zin worden beïnvloed en kan dit (op termijn) de continuïteit, wendbaarheid en groei van ondernemingen in gevaar brengen. Zowel in de praktijk als in het onderzoek ontbreekt het aan kennis over hoe met deze problematiek kan worden omgegaan. Dit project heeft daarom tot doel om samen met de projectpartners nieuwe kennis te ontwikkelen rond zelf-financiering en besluitvorming in MKB familiebedrijven. Door middel van ontwerpgericht praktijkonderzoek wordt bestaande en nieuwe kennis over de rol van zelf-financiering en de positie van eigenaren omgezet in oplossingsrichtingen ter verbetering van de besluitvorming in MKB familiebedrijven. Door het monitoren van de uitgevoerde interventies zal worden vastgesteld of de oplossingsrichtingen in de praktijk werken. De kennis die uit dit project voortkomt beoogt daarmee het handelingsvermogen van eigenaren en directieleden te vergroten en zelf-financiering als mogelijke financieringsbron effectiever te maken.
Het RAAK-MKB project "(G)een Moer Aan" heeft zich gericht op het ontwerpen van een veilige en effectieve ondersteuning van een cobot in een productieomgeving. De focus is hierbij gelegd op productiehandelingen die in veel sectoren voorkomen en die relatief veel arbeidstijd kosten, zoals het indraaien van moeren en bouten in een object. Binnen het project is veel kennis opgedaan dit heeft geresulteerd in gripperontwerpen die in staat zijn een bout in een flens te draaien. Daarnaast is kennis gegeneerd van vision technieken om gaten e.d. te detecteren, en het meenemen van (beleefde) veiligheid in het ontwerp van een cobot systeem. Deze nieuw opgedane kennis is erg bruikbaar voor zowel de beroepspraktijk als voor de studenten in het onderwijs. Dat maakt het relevant voor (her)gebruik middels het nieuwe open-acces e-learning platform van Fontys: Open Learning Labs. Door trainingsmateriaal te ontwikkelen dat betrekking heeft op onder andere het aspect veilig ontwerpen, worden toekomstige engineers (de studenten) en zittend personeel bij bedrijven bekend met nieuwe technieken die toepasbaar zijn in diverse sectoren waar met robots gewerkt wordt. Het doel van deze Top-up aanvraag is tweeledig: 1) Het vergroten van de zichtbaarheid van de resultaten uit het initiële RAAK-project, zowel richting onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk. 2) Het realiseren van trainingsmateriaal t.b.v. het rekening houden met en veilig ontwerpen van cobotsystemen. Door o.a. kennis aan te dragen omtrent het doen van een correcte risico analyse van het proces. Dit zal bij toekenning stapsgewijs uitgevoerd worden: 1. Definiëren inhoud lesmodules en bijbehorende didactische werkvormen 2. Realisatie PR- & instructievideo's en onderwijsopdrachten 3. Realisatie E-learning lesmodule Dit alles gekoppeld aan het open-acces e-learning platform Open Learning Labs van Fontys.