INTRODUCTION: The Work Well Functional Capacity Evaluation (WW FCE) is a two-day performance based test consisting of several work-related activities. Three lifting and carrying test items may be performed on both days. The objective of this study was to assess the need for repeated testing of these items in subjects with early osteoarthritis of the hip and/or the knee and to analyze sources of variation between the 2 days of measurement.METHODS: A standardized WW FCE protocol was applied, including repeated testing of lifting low, lifting overhead and carrying. Differences and associations between the 2 days were calculated using paired samples t-tests, intraclass correlation coefficients (ICC) and limits of agreement (LoA). Possible sources of individual variation between the 2 days were identified by Wilcoxon signed ranks tests. Pearson correlation coefficients were calculated for differences in performances between days and differences in possible sources of variation between days.RESULTS: Seventy-nine subjects participated in this study, their mean (SD) age was 56.6 (4.8) years, median (min-max) WOMAC (Western Ontario and McMaster Universities) index scores for pain, stiffness and physical function were 5 (0-17), 3 (0-7) and 14 (0-49), respectively. Median (min-max) SF36 physical function was 75 (5-95), and SF36 pain score was 67 (12-76). Mean performance differences ranged from -0.2 to -0.8 kg (P > 0.05). ICC's ranged from 0.75 (lifting overhead) to 0.88 (lifting low). LoA were: lifting low 8.0 kg; lifting overhead 6.5 kg; carrying 9.0 kg. Pearson's correlations were low and non-significant.CONCLUSIONS: All three tests show acceptable two-day consistency. WW FCE testing on two consecutive days is not necessary for groups of subjects with early osteoarthritis. Individual sources of variation could not be identified.
INTRODUCTION: The Work Well Functional Capacity Evaluation (WW FCE) is a two-day performance based test consisting of several work-related activities. Three lifting and carrying test items may be performed on both days. The objective of this study was to assess the need for repeated testing of these items in subjects with early osteoarthritis of the hip and/or the knee and to analyze sources of variation between the 2 days of measurement.METHODS: A standardized WW FCE protocol was applied, including repeated testing of lifting low, lifting overhead and carrying. Differences and associations between the 2 days were calculated using paired samples t-tests, intraclass correlation coefficients (ICC) and limits of agreement (LoA). Possible sources of individual variation between the 2 days were identified by Wilcoxon signed ranks tests. Pearson correlation coefficients were calculated for differences in performances between days and differences in possible sources of variation between days.RESULTS: Seventy-nine subjects participated in this study, their mean (SD) age was 56.6 (4.8) years, median (min-max) WOMAC (Western Ontario and McMaster Universities) index scores for pain, stiffness and physical function were 5 (0-17), 3 (0-7) and 14 (0-49), respectively. Median (min-max) SF36 physical function was 75 (5-95), and SF36 pain score was 67 (12-76). Mean performance differences ranged from -0.2 to -0.8 kg (P > 0.05). ICC's ranged from 0.75 (lifting overhead) to 0.88 (lifting low). LoA were: lifting low 8.0 kg; lifting overhead 6.5 kg; carrying 9.0 kg. Pearson's correlations were low and non-significant.CONCLUSIONS: All three tests show acceptable two-day consistency. WW FCE testing on two consecutive days is not necessary for groups of subjects with early osteoarthritis. Individual sources of variation could not be identified.
Samenvatting Mensen met een beperking (psychiatrisch, verstandelijk, lichamelijk) wonen tegenwoordig vaker zelfstandig en doen voor hun ondersteuning daarom vaker een beroep op mensen in de buurt waar zij wonen. Dit betekent voor de professionele hulpverleners dat zij een steeds grotere taak krijgen in het versterken van het sociale netwerk van mensen met een beperking, en het (op deze wijze) bevorderen van inclusie in de buurt. In hun werk merken zorg- en welzijnsprofessionals op dat, soms relatief spontaan ingezette of kleine initiatieven succesvol kunnen zijn, maar soms ook niet. De professionals hebben wel ideeën over wat goed werkt en wat niet, maar dit is niet op één centrale plek vastgelegd, en daarbij soms onduidelijk en afhankelijk van de context. Zij vragen zich af hoe ze de informatie die ze elk hebben kunnen bundelen en tot meer inzicht kunnen komen in wat werkt, in welke situatie en in welke context. In het project wordt samengewerkt door de Hogeschool van Amsterdam (AKMI / Lectoraat Community Care), de Sociaal Werkopleidingen van de HvA, de Afdeling onderwijs, jeugd en zorg van de Gemeente Amsterdam, GGD Amsterdam, Cliëntenbelang Amsterdam, Centrum voor Cliëntervaringen (i.s.m. VuMcAmsterdam), De Regenbooggroep, Cordaan en Stichting Prisma. In dit onderzoek zullen drie verschillende buurtgerichte interventies worden getoetst aan de hand van de ‘what works’ principes (wwp). De interventies gericht op het bevorderen van de sociale inclusie van mensen met beperkingen in de buurt worden geëvalueerd door cliënten/ ervaringsdeskundigen, zorg- en welzijnsprofessionals en buurtbewoners. Voor dit onderzoek is gekozen voor ‘realis evaluation’, waarin niet het effect op zich wordt onderzocht, maar de werkzame elementen van een interventie. Belangrijke opbrengsten van het project zijn: 1) het determineren en beschrijven van werkzame elementen die leidend kunnen zijn voor het bedenken en/of beoordelen van initiatieven om de netwerken van mensen met een beperking in de buurt te versterken; 2) op basis daarvan een handreiking bieden voor professionals.
In Nederland ontstaan steeds meer initiatieven om zorg- en ondersteuningsaanbod in de wijk te ontwikkelen. Ook voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) met bijkomende problematiek. Het doel van deze initiatieven is mensen zo lang mogelijk te laten functioneren in de eigen thuissituatie en opname in een klinische setting te voorkomen. Het project (Be)Leef in de wijk sloot bij deze ontwikkeling aan. In de praktijk valt op dat mensen met LVB en bijkomende problematiek binnen hun leefomgeving nauwelijks beroep kunnen doen op een belangrijke vorm van therapie, namelijk vaktherapie. Vanwege de handelings- en ervaringsgerichte werkwijze wordt vaktherapie als een waardevolle aanvulling gezien voor mensen met LVB ten opzicht van behandelvormen met een meer verbale insteek. In dit project zijn oplossingen ontwikkeld voor de vraag vanuit de praktijk om vaktherapie beter aan te laten sluiten bij GGZ behandelteams die wijkgericht werken. Deze oplossingen betreffen een indicatiemodel en een verwijs- en behandelroute. Het indicatiemodel bestaat uit drie niveaus van indicatiegebieden voor vaktherapieën bij mensen met een LVB. Met het indicatiemodel kunnen verwijzers gerichter doorverwijzen naar vaktherapie. Met de route kan de samenwerking tussen vaktherapeuten en GGZ behandelteams verbeteren, waarbij verondersteld wordt dat dit een positieve weerslag heeft op de zorg geboden aan mensen met LVB. Deze oplossingen zijn ontwikkeld op basis van input vanuit focusgroepen en interviews en focusgroepen met in totaal 22 vaktherapeuten en 12 professionals uit GGZ behandelteams. De route (inclusief indicatiemodel) is gedurende 20 weken uitgetest in 2 GGZ behandelteams (die meerdere wijken bedienen). De samenwerking met een vaktherapeut werd als waardevol ervaren door de professionals werkzaam in de GGZ behandelteams. De vaktherapeut brengt een nieuw perspectief in dat behandelinhoudelijke en gedetailleerde informatie toevoegt aan het team. Hierdoor wordt de indicatiestelling aangescherpt wat volgens professionals van de behandelteams kan leiden tot een efficiëntere behandeling van mensen met LVB. Verder is er meer aandacht voor een voor de cliënt passende behandellocatie. Deze nieuwe aanpak biedt aanknopingspunten om de kwaliteit van behandeling te verbeteren. Verdere implementatie is hiervoor noodzakelijk. Daarvoor wordt deze Top-up subsidie aangevraagd. Meer info is te vinden via www.kenvak.nl/onderzoek/beleef-in-de-wijk/.
Massafabricage in de (MKB) maakindustrie is aan het veranderen in flexibele fabricage en assemblage van kleine series, klantspecifieke onderdelen en eindproducten. Hiervoor zijn nieuwe systemen voor het MKB nodig, waarin robots en mensen samen kunnen werken en die zich snel kunnen aanpassen aan nieuwe productieomstandigheden met lage opstartkosten. De ambitie van het project ?(G)een Moer Aan!? is om het herconfigureren van een robotsysteem voor een nieuwe taak in een productieomgeving net zo eenvoudig en snel te maken als het gebruik van een smartphone. Zo?n benadering biedt kansen om de skills van de operator te benutten. De operator kent immers zijn processen en de robot wordt zijn hulpje. Op vraag van betrokken mkb partners is de focus gelegd op een repeterende productiehandeling die in veel sectoren voorkomt en die relatief veel arbeidstijd kost: het indraaien van moeren en bouten in een object. De centrale onderzoeksvraag van het project luidt: Hoe kan een operator een robot eenvoudig, snel en veilig inleren om assemblage handelingen te verrichten voor het snel en robuust verbinden van bouten, moeren en ringen met objecten? Resultaat van dit praktijkgerichte onderzoeksproject is een algemeen bruikbare en gevalideerde ontwerpmethodiek voor de opzet van een gebruiksvriendelijke user interface van een boutmontagerobot op de werkvloer. Door slim gebruik van geïntegreerde inzet van CAD productinformatie, vision technologie en compliant (meegaand) gripping en placing wordt de robot zo veel als mogelijk vooraf automatisch geconfigureerd. Het projectconsortium dat het onderzoek gaat uitvoeren bestaat uit: " 13 bedrijven (12 mkb) actief als toeleverancier, system integrator of gebruiker op het terrein van industriële robotica (Yaskawa, ABB, Smart Robotics, Hupico, Festo, CSi, Demcon, Heemskerk Innovate, WWA, Van Schijndel Metaal, Van Beek, Tegema en Zest Innovate); " Hogescholen Fontys (penvoerder), Avans, Utrecht en NHL; " Kennisinstellingen TNO en DIFFER; " Coöperaties Brainport Industries, FEDA en Koninklijke Metaalunie; " De gemeente Eindhoven is betrokken als partner in de klankbordgroep. De gemeente ondersteunt het belang van dit project voor behoud en verbetering van arbeidsplaatsen in de maakindustrie. Er zullen circa 20 (docent)onderzoekers van de hogescholen en ongeveer 80 studenten betrokken worden bij dit project, die in de vorm van stages en afstudeeronderzoeken werken aan interessante vraagstukken direct afkomstig uit de beroepspraktijk. Naast genoemde meerwaarde voor het bedrijfsleven beoogt het project een verdere verankering van kennis en kunde in onderwijs en lectoraten en een vergroting van de kwaliteit van docenten en afstudeerders.