Most violence risk assessment tools have been validated predominantly in males. In this multicenter study, the Historical, Clinical, Risk Management–20 (HCR-20), Historical, Clinical, Risk Management–20 Version 3 (HCR-20V3), Female Additional Manual (FAM), Short-Term Assessment of Risk and Treatability (START), Structured Assessment of Protective Factors for violence risk (SAPROF), and Psychopathy Checklist–Revised (PCL-R) were coded on file information of 78 female forensic psychiatric patients discharged between 1993 and 2012 with a mean follow-up period of 11.8 years from one of four Dutch forensic psychiatric hospitals. Notable was the high rate of mortality (17.9%) and readmission to psychiatric settings (11.5%) after discharge. Official reconviction data could be retrieved from the Ministry of Justice and Security for 71 women. Twenty-four women (33.8%) were reconvicted after discharge, including 13 for violent offenses (18.3%). Overall, predictive validity was moderate for all types of recidivism, but low for violence. The START Vulnerability scores, HCR-20V3, and FAM showed the highest predictive accuracy for all recidivism. With respect to violent recidivism, only the START Vulnerability scores and the Clinical scale of the HCR-20V3 demonstrated significant predictive accuracy.
MULTIFILE
Most violence risk assessment tools have been validated predominantly in males. In this multicenter study, the Historical, Clinical, Risk Management–20 (HCR-20), Historical, Clinical, Risk Management–20 Version 3 (HCR-20V3), Female Additional Manual (FAM), Short-Term Assessment of Risk and Treatability (START), Structured Assessment of Protective Factors for violence risk (SAPROF), and Psychopathy Checklist–Revised (PCL-R) were coded on file information of 78 female forensic psychiatric patients discharged between 1993 and 2012 with a mean follow-up period of 11.8 years from one of four Dutch forensic psychiatric hospitals. Notable was the high rate of mortality (17.9%) and readmission to psychiatric settings (11.5%) after discharge. Official reconviction data could be retrieved from the Ministry of Justice and Security for 71 women. Twenty-four women (33.8%) were reconvicted after discharge, including 13 for violent offenses (18.3%). Overall, predictive validity was moderate for all types of recidivism, but low for violence. The START Vulnerability scores, HCR-20V3, and FAM showed the highest predictive accuracy for all recidivism. With respect to violent recidivism, only the START Vulnerability scores and the Clinical scale of the HCR-20V3 demonstrated significant predictive accuracy.
MULTIFILE
Substance abuse is an important risk factor for offending, but is mostly studied in males. The aim of this multicentre study is to gain insight into possible gender differences in substance abuse history and offending behavior in forensic psychiatric patients. Files were analyzed of 275 women and 275 matched men who have been admitted between 1984 and 2014 to one of four Dutch gender-mixed forensic hospitals. Risk assessment ratings were related to registered violent incidents during treatment for both women and men and to official recidivism data after discharge for a subgroup of 78 women. Substance abuse history was coded as a risk factor for more than half of the women (56.7%), but significantly more often for men (68.4%). Men were more often diagnosed with substance dependence and more frequently committed the index-offense whilst intoxicated. Prediction of violent incidents during treatment was more accurate for men. A history of substance abuse was not a significant predictor for recidivism after discharge in the subgroup women. It is concluded that there are gender differences in substance abuse history and that the relationship with offending behavior seems stronger for men. These differences have implications for substance use treatment in forensic mental health services.
In deze SPRONG-groep staan jongeren en (jong) volwassenen die op langdurige zorg zijn aangewezen centraal. Samen willen we participatiemogelijkheden bevorderen, zodat jongeren en (jong) volwassenen in kwetsbare situaties en posities in hun eigen leefomgeving kunnen floreren. Om dat te kunnen realiseren is het nodig dat er geredeneerd wordt vanuit de gehele levensloop van zorgvragers. Jeugdzorg, Gehandicaptenzorg en GGZ gaan hierin samen optrekken. Ons doel is dat zorg- en welzijnsprofessionals met jongeren en (jong) volwassenen en hun netwerk en met elkaar vanuit de onderliggende waarden sociaal, inclusief en relationeel BETEKENISVOL SAMENWERKEN. Met ons kennisnetwerk verdiepen en onderbouwen we deze visie verder en maken we ons hard voor het includeren van de stem en positie van jongeren en (jong) volwassenen en hun gezinnen zelf, zodat innovatie van binnenuit gebeurt. Hiertoe vormen we een krachtige SPRONG -groep die bestaat uit: 12 Lectoraten van vier verschillende Hogescholen 12 Ervaringsdeskundigen 11 Werkveldpartners vanuit Jeugdzorg, GGZ en Gehandicaptenzorg 3 Universiteiten 3 belangenverenigingen 2 Kenniscentra 2 Gemeenten 1 Beroepsvereniging De SPRONG-groep BETEKENISVOL SAMENWERKEN zal zich de komende jaren richten op: het agenderen van de sociale aspecten van innovatie die nodig zijn om voldoende participatiemogelijkheden te scheppen, het ontwikkelen van onderwijs voor meer dan 3000 studenten in het sociale domein, het verbeteren van de eigen onderzoeksorganisatie om onderzoek met mensen in kwetsbare situaties en posities recht te kunnen doen en het implementeren van nieuwe inzichten uit de bij de SPRONG-groep betrokken zorginnovaties in het werkveld en in het onderwijs. In de tweede periode van de SPRONG-groep willen we graag uitbreiden met (internationale) partners vanuit zorgtechnologie en kunst. Hierdoor kunnen we winnen aan zeggingskracht en impact waarbij ook technologische inzichten kunnen worden benut en kan geleerd worden om anders te kijken en te confronteren en te bevragen wat vanzelfsprekend lijkt.
Behandel- en nazorgtrajecten binnen de oncologische zorg duren meestal lang en kennen veel gespreksmomenten tussen zorgprofessionals en patiënten. Aanleiding voor het project ‘Care for Sexuality’ is dat de gesprekken gedurende een traject vooral gaan over de diagnose en de behandeling en dat zorgen over seksualiteit en intimiteit nauwelijks aan bod komen, ook niet in het nazorgtraject. Oncologische zorgprofessionals erkennen het belang van dergelijke gesprekken over seksualiteit en intimiteit, maar geven aan het lastig te vinden om het gesprek hierover te voeren. De zorgprofessionals sluiten daarbij ook onvoldoende aan op de informatiebehoefte, emoties of zorgen van de patiënt. Dit is niet zo vreemd, want in het medisch onderwijs ligt de nadruk op (bio)medische kennis en lijken communicatieve en relationele vaardigheden het onderspit te delven (Epner & Baile, 2014; Walling, et al., 2008). Hierdoor wordt het opbouwen van een goede verstandhouding tussen zorgverlener en patiënt belemmerd, en worden patiënten minder geholpen in het nemen van weloverwogen beslissingen in hun behandel- en nazorgtraject. Het is daarom belangrijk dat de zorgen van patienten over seksualiteit onderdeel worden van het gesprek. Bestaande en recent ontwikkelde leermiddelen op dit gebied geven wel handreikingen voor het agenderen van het thema, maar geven onvoldoende antwoord op de vraag hoe interacties over intimiteit en seksualiteit tussen zorgprofessionals en kankerpatiënten daadwerkelijk verlopen en wat faciliterende en belemmerende gespreksfactoren daarbij zijn. Het doel van het beoogde project is drieledig: (1) Het gesprek over seksualiteit en intimiteit in de spreekkamer mogelijk maken en op gang brengen bij zorgprofessionals in de oncologie en hun patiënten; (2) Het ontwerpen van een leeromgeving voor zorgprofessionals waarin gesprekszorgen en realistische gespreksscenario’s verwerkt zijn, zodat de zorgprofessional bewust wordt van de gespreksgevoeligheden en daarop kan anticiperen en (3) Het verkennen van de vorm waarin de leeromgeving het beste in de praktijk aangeboden kan worden.
Bedrijven zijn zich steeds meer bewust van de potentiële negatieve effecten van hun bedrijfsvoering op het milieu en de samenleving, rechtstreeks en als schakel in de keten van leveranciers en afnemers. Dit groeiende bewustzijn moet vertaald worden naar actie: naar concrete laagdrempelige toepassingen die snel opgeschaald kunnen worden. Ondernemers, Gemeente Oosterhout en Avans Hogeschool hebben elkaar gevonden in het onderzoeken en ontwikkelen van drie duurzame toepassingen voor het bedrijventerrein Weststad in Oosterhout: 1. afvalproductie voorkomen; 2. afval- en reststromen zoveel als mogelijk opnieuw als grondstof inzetten; 3. afval- en reststromen die vrijkomen, tegen minimale milieudruk en kosten inzamelen en verwerken. De aandacht gaat eerst uit naar het voorkomen van afval tijdens productie en consumptie door betere afstemming in de keten, gebruik van technologische innovatie en digitalisering. Daarnaast wordt een platform ontwikkeld waarin bedrijven hun afval- en reststromen kunnen uitwisselen en als grondstof kunnen inzetten. Tenslotte wordt een logistiek systeem ontworpen, waarbinnen afval- en reststromen tegen minimale milieudruk en kosten worden verwerkt. Het project wordt gedragen door Avans Hogeschool en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven/bedrijventerrein Weststad, ondersteund door de Gemeente Oosterhout. Dit consortium heeft de ambitie om bedrijven en andere organisaties concrete handvatten te leveren voor haalbaarheid en opschaalbaarheid van afvalpreventie, hergebruik van reststoffen en efficiënte inzameling van reststromen. Zo levert de opzet van het project een model op waarmee andere bedrijvenparken hun ambities voor afvalpreventie en –verwaarding kunnen vormgeven. Hiertoe worden de volgende activiteiten uitgevoerd: Werkpakket 1 omvat de communicatie over en het agenderen van het project bij de individuele ondernemers. De communicatie adresseert het doel van het project en een uitvraag gebaseerd op de drie pijlers preventie, uitwisseling en inzameling. In werkpakket 2 wordt inventariserend en analyserend veldonderzoek gedaan bij ondernemers. Werkpakket 3 omvat het ontsluiten van de verkregen informatie en de vertaling naar concrete preventieve mogelijkheden, verbindingen tussen partijen en de collectieve aanpak van inzameling. Werkpakket 4 omvat de ontwikkeling van een digitaal transactieplatform ter stimulatie van contacten tussen bedrijven met als doel preventie van reststromen, uitwisselen van reststromen en collectieve afvalverwijdering. Een juridisch kader voor ‘ontdoeners’, platform en contractpartners (afvalverwerkende bedrijven) wordt ontwikkeld. Prestatie-indicatoren tonen de resultaten op duurzaamheidsverbetering. Werkpakket 5 tenslotte omvat het ontwikkelen van een model ter uitbreiding naar andere gemeenten en geografische gebieden.