Service of SURF
© 2025 SURF
Iedere leerkracht of pedagogisch medewerker die met jonge kinderen werkt, ervaart dat sommige kinderen het moeilijk vinden om een goede relatie met andere kinderen op te bouwen en hun gedrag af te stemmen op regels en structuur van de groep. Dit heeft te maken met de ontwikkeling van zelfregulatie. In dit artikel wordt beschreven wat zelfregulatie is en hoe het zich ontwikkelt in wisselwerking met de omgeving. Vervolgens wordt beschreven hoe de leerkracht of pedagogisch medewerker de ontwikkeling van zelfregulatie van jonge kinderen kan ondersteunen en stimuleren en de rol van (spel)activiteiten hierbij.
MULTIFILE
ConclusieDe interventie Goalkeeper heeft een positief effect op de ontwikkeling van de vaardigheid reflectie. Op de meeste scholen gaan docenten meer vraaggestuurd lesgeven en die vragen richten zich meer op zelfregulatie. De doorontwikkeling van Goalkeeper dient zich vooral te richten op ondersteuning van de docent om het zelfregulatieproces bij de leerlingen beter te kunnen begeleiden.
Zelfregulatie in het Bewegingsonderwijs? #hoedan?! Een ondersteuningsaanbod bestaande uit workshops en begeleide intervisie, leidt tot docentgedrag dat zelfregulatieve vaardigheden meer stimuleert. Dat blijkt uit onderzoek van het Hanze Instituut voor Sportstudies van de Hanzehogeschool Groningen.Docentvaardigheden voor zelfregulatieZelfregulatie is als één van de ‘brede vaardigheden’ opgenomen in het curriculum van de toekomst (https://curriculum.nu/wp-content/uploads/2018/04/Rapport-Handreiking-brede-vaardigheden.pdf). Deze vaardigheden zijn steeds meer nodig om te functioneren in de snel veranderende samenleving van de 21e eeuw en worden geïntegreerd met de inhoud van meerdere vakgebieden. Bewegingsonderwijs is uitermate geschikt voor het stimuleren van zelfregulatie, door de mogelijkheid tot ervaringsleren en de zichtbare resultaten die leerlingen kunnen behalen. De waarde van het stellen van doelen wordt letterlijk zichtbaar en er wordt succes ervaren bij het behalen daarvan (denk bijvoorbeeld aan het verbeteren van de lay up in het basketbal). Voor het stimuleren van zelfregulatie is een authentieke leeromgeving nodig (met complexe, realistische en uitdagende taken) en een adaptieve benadering van de leerling (op eigen niveau en in eigen tempo). Docenten die goed in staat zijn om zelfregulatie te stimuleren hanteren niet één manier van handelen, maar houden rekening met verschillen tussen leerlingen. Ze gebruiken daarbij een combinatie van verschillende handelingsalternatieven en weten goed wanneer ze deze moeten inzetten. Veel (LO) docenten geven aan zich hiervoor niet bekwaam voelen. Ze hebben behoefte aan meer kennis en vaardigheden om zelfregulatie bij leerlingen te stimuleren. Dat was dan ook uitgangspunt van dit onderzoek, dat gefinancierd werd door het Nederlands Regie Orgaan Onderwijsonderzoek (NRO). De volgende vraag stond centraal: “Hoe kunnen docenten effectief ondersteund worden bij het ontwikkelen van docentvaardigheden waarmee zij zelfregulatie bij hun leerlingen kunnen stimuleren?”.Workshops en begeleide intervisieMet diverse betrokkenen uit praktijk en wetenschap werd in meerdere fases een ondersteuningsaanbod ontwikkeld dat gericht was op het op doen van docentvaardigheden die zelfregulatie stimuleren. Het uiteindelijke ondersteuningsaanbod bestond uit vier workshops, aangevuld met persoonlijke coaching (één sessie) en beeldintervisie (drie sessies). In de eerste workshop stond het ‘het ontwikkelen van een authentieke leeromgeving’ centraal: hoe zorg je er binnen de context van de gymles voor dat leerlingen keuzes hebben en een doel op hun eigen niveau kunnen stellen? In workshop 2 en 3 stonden “contingent begeleiden en scaffolding” centraal. Docenten kregen theorie over ze kinderen op maat, en met afnemende begeleiding kunnen helpen om hun eigen doelen te stellen en hier naartoe te werken. In bijeenkomst 4 gingen docenten aan de slag met hun eigen visie op zelfregulatie.Stimuleren van zelfstandigheid bij leerlingenDe onderzoekers onderzochten het lesgeefgedrag van de docenten voorafgaand en na afloop van het volgen van het ondersteuningsaanbod. Dit deden ze door de leerlingen een vragenlijst in te laten vullen over het gedrag van de docenten. Hieruit bleek dat de docenten die het ondersteuningsaanbod hadden gevolgd, na afloop de zelfstandigheid van leerlingen meer stimuleerden. Zo lieten ze leerlingen meer zelf nadenken over het doel van een activiteit, en lieten ze hen zelf nadenken over wat er goed en minder goed ging bij een bepaalde activiteit. Ook interviewden de onderzoekers de leerlingen over het gedrag van hun docent. Daaruit bleek dat ook de leerlingen het gedrag van hun docent hebben zien veranderen: “hij heeft nu meer het overzicht, hij kijkt overal een beetje rond en hij geeft meer informatie. Want eerst stond je in een rijtje en dan wachtte hij tot jij was, maar nu is hij vrij en geeft hij meer informatie”. OefentijdDocenten gaven aan dat zij stappen hebben gemaakt: ‘‘ik was vrij sturend van mezelf en dit heeft geholpen om er op een andere manier tegenaan te kijken en een andere insteek in de lessen te gebruiken’. Toch geven docenten aan dat het zich eigen maken van de materie nog meer gerichte oefentijd kost: “‘Het gaat nog niet elke keer bij mij, het is iets waar ik nog wel echt tijdens de les bij stil moet staan. Dat is natuurlijk gewoon een proces, dat vraagt tijd.”Het ondersteuningsaanbod lijkt te leiden tot een breder handelingsarsenaal, docenten hebben na afloop ‘een beter gevulde rugzak’ om hun leerlingen meer op maat te ondersteunen en weten hoe ze een les kunnen inrichten om ook aandacht te besteden aan zelfregulatie. Of dit ook op de langere termijn leidt tot een toename van zelfregulatieve vaardigheden bij hun leerlingen, is interessant voor vervolgonderzoek.Meer informatie over het onderzoek, èn het ondersteuningsaanbod zijn te vinden op https://professionals.hanze.nl/alle-opleidingen/kunst-cultuur-sport/sport/zelfregulatie-stimuleren-in-bewegingsonderwijs-en-sport/
Het project BLIP heeft een methodiek opgeleverd (WISH) die is ontwikkeld voor en haar bruikbaarheid heeft bewezen in het middelbaar beroepsonderwijs (zie http://www.han.nl/onderzoek/werkveld/projecten/blip/). In het project is de methode ook overgedragen aan leraren in opleiding zodat zij deze ook in hun onderwijspraktijk in het middelbaar beroepsonderwijs kunnen gebruiken. De lerarenopleiders van de HAN stelden daarna ook de vraag of de WISH methode ook niet bruikbaar zou zijn voor hun eigen studenten in het kader van voorbereiding op de stage. De methode, zo is de veronderstelling, zou dus breder gebruikt kunnen worden. We zijn voornemens de methode ook als stagevoorbereiding aan te bieden aan de lerarenopleidingen. In eerste instantie aan de faculteit educatie binnen de HAN. Als lijkt dat dit goed werkt dan verbreden we dit ook naar de andere lerarenopleidingen. Gedacht wordt aan studenten die stage lopen bij opleidingsscholen in het po en vo. Voor dat dit mogelijk is moet de methode echter wel aan de hbo context worden aangepast. Naast de inzet van de WISH methode voor mbo studenten kunnen we op deze wijze de WISH methode ook bruikbaar maken voor hbo studenten.
Trainers/coaches van sporttalenten hebben een complexe taak. Sporttalenten moeten hard trainen om de volgende stap te maken in hun sportcarrière of om de aansluiting bij de top te halen. Complexe taken waarmee de trainer te maken krijgt zijn onder andere: het vinden van de juiste balans tussen techniek, tactiek, mentale en andere trainbare factoren; stellen van grenzen aan fysieke en mentale vermogen van sporters; afstemmen op pieken in groei, lichamelijke en mentale ontwikkeling; bepalen van trainingsbelasting in relatie tot (individuele) belastbaarheid; afstemmingsproblemen tussen studie, sport en privéleven. Het risico van een disbalans tussen belasting en belastbaarheid is continu aanwezig met alle negatieve gevolgen van dien. Hierbij valt te denken aan sportblessures, niet optimaal presteren als gevolg van over- of ondertraining of drop out. Om goede sturing te kunnen geven aan dit proces, monitoren veel trainers de individuele belasting en belastbaarheid van hun sporters. Echter ontbreekt het hen aan de kennis, knowhow en tijd om de verzamelde data te verwerken, te interpreteren en om te zetten naar onderbouwde trainingsaanpassingen. Deze handelingsverlegenheid van trainers/coaches is vertaald naar de volgende onderzoeksvraag die centraal staat in het huidige RAAK-project: Hoe kunnen trainers/coaches beter toegerust worden om een optimale balans tussen individuele belasting en belastbaarheid van sporttalenten te realiseren met gebruikmaking van feedback van trainingsdata en trainingssturing. In dit project gaan we, mede op basis van input van trainers/coaches, een scholing ontwikkelen ter bevordering van trainingssturing. Parallel hieraan wordt een feedback dashboard ontwikkeld (Coach in Control dashboard) dat data van individuele sporter geautomatiseerd en betekenisvol rapporteert, visualiseert en beschikbaar maakt voor trainers/coaches. Dit gebeurt in de context van de cyclische sporten waarbij de casus plaatsvindt binnen het langebaanschaatsen en shorttrack. De trainers/coaches worden doorlopend actief betrokken bij de ontwikkeling en het testen van prototypes van de scholing (blended) en het feedback dashboard.
Dit postdoc-traject wordt uitgevoerd binnen het lectoraat Arbeid & Gezondheid (A&G) en het expertiseteam Health Promotion & Performance (HP&P) binnen de Academie Sport en Bewegen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Het postdoc-traject zal een bijdrage leveren aan het verkleinen van sociaal-economische gezondheidsverschillen door het vergroten van de duurzame inzetbaarheid van MBO-studenten niveau 2 en 3 en jong¬¬e/startende zorgmedewerkers niveau 2 en 3 (helpenden/verzorgenden). De uitstroom van het jongere personeel uit de zorg en tijdens de eindfase van hun studie verdient aandacht. Redenen daarvoor hebben te maken met een verminderde mentale en fysieke vitaliteit. Een evidence-based sport- en beweegprogramma (S&Bprogramma) in de vrije tijd is effectief gebleken bij andere doelgroepen. Het zal tot een betere mentale en fysieke vitaliteit moeten leiden door een verbeterde belastbaarheid, betere slaap, ontspanning en gezondere afstand tot het werk. De context van een interventie zoals onregelmatige werktijden, lagere zelfregulatie, werk(studie)druk en verminderde sociale cohesie is echter belangrijk voor de effectiviteit van een interventie. Vanwege deze contextuele afhankelijkheid en om afstemming te bereiken met de doelgroep wordt gekozen voor een ontwerpgerichte insteek met kwalitatieve participatieve onderzoeksmethoden. Doel van dit traject is dus om te achterhalen binnen welke contexten het aangepaste S&Bprogramma voor wie, wanneer en hoe effectief is om fysieke/mentale vitaliteit van studerende en jonge/startende zorgmedewerkers met een lage sociaal-economische status (MBO-niveau 2/3) te verbeteren. Voor de effectevaluatie zal gebruik gemaakt worden van kwantitatieve en kwalitatieve (realistische evaluatie) analyses. De aanvrager is hoofddocent en onderzoeker en gepromoveerd op het onderwerp arbeidsparticipatie van zorgpersoneel. Hij begeleidt afstudeertrajecten binnen de academie Sport en Bewegen en onderzoekstrajecten binnen de master Sport- en Beweeginnovatie. De onderzoeken worden uitgevoerd door bachelor- en masterstudenten en inzichten zullen in de doorontwikkeling van het curriculum en het systeem van studentenbegeleiding geïmplementeerd worden.