In 1834 legde Petrus Regout, gangmaker van de Maastrichtse industrialisatie, de grondslag voor zijn imperium van glas- en aardewerkfabrieken, waaruit later N.V. Sphinx is voortgekomen. Deze studie onderzoekt de sociaal-ruimtelijke effecten van de opkomst van de keramische industrie op het Boschstraatkwartier-Oost, een wijk onder de rook van de fabrieken van Regout & Co. Driekwart eeuw na vestiging van deze fabrieken was de sociaal-demografisch gemêleerde wijk een overbevolkte achterbuurt geworden, waar huisjesmelkers zich verrijkten ten koste van de pottemennekes. Kinderen groeiden er onder erbarmelijke omstandigheden op en gingen al jong bij Regout werken, in enkele gevallen zelfs na het verbod op kinderarbeid in 1874. In de jaren 1950 deden sociologen in deze 'achterstandswijk' onderzoek naar 'onmaatschappelijke gezinnen'. Aan de hand van een levensloopanalyse van vijf generaties van families afkomstig uit het Boschstraatkwartier, laat Thijs van Vugt zien dat er meer dynamiek en variatie aanwezig was dan deze sociologen veronderstelden.
In 1834 legde Petrus Regout, gangmaker van de Maastrichtse industrialisatie, de grondslag voor zijn imperium van glas- en aardewerkfabrieken, waaruit later N.V. Sphinx is voortgekomen. Deze studie onderzoekt de sociaal-ruimtelijke effecten van de opkomst van de keramische industrie op het Boschstraatkwartier-Oost, een wijk onder de rook van de fabrieken van Regout & Co. Driekwart eeuw na vestiging van deze fabrieken was de sociaal-demografisch gemêleerde wijk een overbevolkte achterbuurt geworden, waar huisjesmelkers zich verrijkten ten koste van de pottemennekes. Kinderen groeiden er onder erbarmelijke omstandigheden op en gingen al jong bij Regout werken, in enkele gevallen zelfs na het verbod op kinderarbeid in 1874. In de jaren 1950 deden sociologen in deze 'achterstandswijk' onderzoek naar 'onmaatschappelijke gezinnen'. Aan de hand van een levensloopanalyse van vijf generaties van families afkomstig uit het Boschstraatkwartier, laat Thijs van Vugt zien dat er meer dynamiek en variatie aanwezig was dan deze sociologen veronderstelden.
Deze bijdrage is een tussentijdse opname in een langlopende studie naar de sociaal-ruimtelijke geschiedenis van een Maastrichtse wijk als gevolg van de negentiende-eeuwse industrialisatie. Op de eerste plaats toonde ze de veranderingen in de sociale structuur van het Boschstraatkwartier-Oost tussen 1829 en 1904 door de opkomst van de glas- en aardewerkfabrieken van Regout: overbevolking, homogenisering, immobilisering en verpaupering. Daarna werden de wijkbevolking in 1880 en het fabrieksbevolkingsregister 1874-1885 naast elkaar gelegd en bekeken op de onderlinge relaties. Er bleek een industriële monocultuur te zijn gegroeid. Sommigen buurtbewoners behoorden tot de vaste kern van werknemers, anderen tot de flexibele schil - en beide waren een argument om in de wijk te blijven wonen! De aardewerkers, glasblazers en -slijpers waren in meerderheid jonger dan dertig en startten hun carrière vroeg. Arbeid van kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar was een normaal verschijnsel bij de Regouts én bleef dat - in ieder geval nog minstens tien jaar lang - na de aanvaarding van het Kinderwetje in 1874. De uitspraken van Pierre Regout voor de parlementaire enquêtecommissie zetten in brede kring kwaad bloed en gaven de strijd tegen de sociale wantoestanden een stevige impuls. In dat opzicht zijn de vensters over industrialisatie en kinderarbeid uit de canon van de Nederlandse geschiedenis eigenlijk te klein. De opkomst van de sociale bewegingen rond de eeuwwisseling wordt immers beperkt tot de vrouwenemancipatie, met Aletta Jacobs als boegbeeld. De laatste paragraaf laat via de portretten van vijf families zien op welke wijze (elementen van) de sociale en economische situatie van families over enkele generaties heen kunnen worden gereconstrueerd door de personeelsadministratie van een groot industrieel bedrijf te combineren met gegevens uit woningonderzoeken, bevolkingsregisters, bedelingslijsten en fiscale kohieren. Deze bronnen bieden genealogen de mogelijkheid om hun familiegeschiedenissen te vervolledigen. In die zin sluit deze conclusie aan bij de wens uit de inleiding op ditzelfde Jaarboek van vorig jaar om meer genealogieën uit de meer recente tijd te schrijven en inventiever met bronnen om te gaan.