Service of SURF
© 2025 SURF
The goal of this paper is to present the emergence of a new cooperative model for sustainable regional development through social enterprise, rooted in a historical context of societal change in the Netherlands. Our case study is the Gebiedscoöperatie Westerkwartier (GCW), a large-scale area and integrated cooperative with more than 600 organizational and institutional members within the scope of the Dutch northern rural region Westerkwartier. The paper focuses on the mechanisms by which the cooperative facilitates new connections between actors in the quadruple helix of government, entrepreneurs, education and civil society, with the goal of generating both economic and social returns. Based on empirical evidence, possibilities are explored for new business models that combine economic thinking with innovative ways of utilising regional qualities for shared, value-driven governance and enterprise.
Eurada is the name of the European Alliance of Regional Development Agencies with members in the EU and Turkey (82 members). Eurada selected the two most innovative innovation instruments in Europe over 2018 and one of them is our concept of the Gebiedscoöperatie Westerkwartier. Together with the research group of the professorship DCO of the Hanze researchers of Eurada created the canvas and communicated this with the members
In juni 2016 organiseerde ik als lector Duurzaam Coöperatief Ondernemen samen met honours studenten van het FEM Office een excursie naar een van de grootste coöperaties wereldwijd: 120 coöperaties, verenigd in één grote coöperatieve koepel, met een totaal van over de 100.000 eigenaars-werknemers, gevestigd in Arrasate, een dorp in Spaans Baskenland, beter bekend onder de naam Mondragon. We lieten ons informeren over de coöperatieve basisprincipes, de juridsche structuur, de realisatie van een gestage groei, maar vooral ook over de tot in de haarvaten van de organisatie gevoelde verantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen van de onderneming. Wij gingen erheen om lessen te trekken voor het nieuwe type coöperatie dat 2013 in Noord-Nederland is ontwikkeld: de Gebiedscoöperatie Westerkwartier. Niet omdat we denken dat de Gebiedscoöperatie kwantitatief vergelijkbaar zou zijn met de Mondragón Corporación Cooperativa, zoals de Baskische coöperatie officieel heet. Maar omdat we wilden weten welke uitgangspunten we voor een gezonde groei van het nieuwe Noord-Nederlandse coöperatiemodel konden toepassen. Er zijn drie belangrijke lessen die we meenamen van onze excursie, deels rechtstreeks afgeleid uit de gesprekken die we voerden met experts uit Mondragon, maar deels ook als resultaat van verdere analyses. >> Les nummer één: een coöperatie is geen idealistische liefdadigheidsinstelling, maar een bedrijf met winstoogmerk. Alleen verdwijnt de winst niet in de zakken van één baas, maar komt die ten goede aan alle werknemers die tegelijk ook eigenaren zijn – een perfecte balans tussen eigenbelang en algemeen nut. >> Les nummer twee: de bundeling van kleine coöperaties binnen één overkoepelende structuur is een intelligente organisatievorm. Niet alleen omdat je op die manier goede en minder goede bedrijfsresultaten veerkrachtig kunt opvangen, maar ook omdat je aldus middelen genereert voor educatie en onderzoek. Wederom: samengaan van individuele en algemene baten. >> En ten slotte de derde en misschien wel belangrijkste les: je komt er alleen als je binnen een regio op een nieuwe manier leert samenwerken tussen de drie partners: de markt, de overheden en de kennisinstellingen. Je kunt veel voor elkaar en voor de sociaal-economische ontwikkeling van de regio betekenen, als je bereid en in staat bent om blijvend met elkaar en van elkaar te leren. Dit proces is de kernopdracht van het lectoraat Duurzaam Coöperatief Ondernemen met de Gebiedscoöperatie als praktijkcasus.
MULTIFILE
Het starten van een onderneming voor een student-starter is een hele toer, een belangrijk succescriterium is dat het initiatief ingepast wordt in een bestaand economisch ecosysteem bestaande uit ketens. Vooral wanneer het gaat over het implementeren van een zogenaamde circulaire economie. Een student-starter houdt zich bezig met het ontwikkelen van nieuwe concepten, organisaties en verbanden. Een continue dialoog met personen binnen en buiten het ecosysteem zal de student-starter helpen om activiteiten, persoonlijke inzet gerichter te laten plaatsvinden teneinde succesvol te zijn als ondernemer. Hanzehogeschool Groningen, Alfa-college, Structura-Interactief-ondernemen en gebiedscoöperatie Westerkwartier onderschrijven dit en hebben de wens uitgesproken om een grootschalig experiment uit te voeren met hulp van een RAAK MKB. Teneinde dit grootschalig experiment voor te bereiden is gekozen voor een kleinschalige pilot door middel van een experiment waarbij studenten MBO en HBO (onder begeleiding) een eigen klankbordgroep formeren teneinde zichzelf te organiseren om zo onderdeel te kunnen worden van de ketens en toegevoegde waarde te kunnen leveren. Voor de studenten betekent dit dat zij een eigen regisseur-rol op zich moeten nemen. Structura-Interactief-ondernemen is ervaren met het ondersteunen van ondernemers in “communities”. Zij maken gebruik van klankbordgroepen en coaches en zullen hun kennis inzetten. Het aankomende jaar zal de volgende hoofdvraag geadresseerd worden: onder welke criteria kunnen MBO en HBO student-starters (a) onderdeel worden van een ecosystemen en (b) effectief samenwerken door middel van een klankbordgroep en (c) waarde toevoegen aan de ketens? Met als subvragen: onder welke voorwaarden kunnen student-starters aansluiten bij de gebiedscoöperatie en haar leden? Wat zijn de ervaringen met reeds ontwikkelde klankbordgroepen? Onder welke voorwaarden kunnen professionele coachbegeleiders van Structura-Interactief aansluiten? Hoe evalueren de projectpartners en student-starters het proces? Wat is de impact van de samenwerking op het succes van de student-starters? De resultaten vormen input voor de uitgebreide aanvraag.
De omzetting van biomassa naar intermediairen voor de chemische industrie is door de klimaatdiscussie (vermindering “carbon footprint”) en de vraag vanuit het bedrijfsleven naar alternatieve, niet petrochemische grondstoffen de laatste jaren in een stroomversnelling geraakt. Het gebruik van verschillende conversie technologieën (o.a. thermochemisch, chemisch, enzymatisch, fermentatief) heeft geresulteerd in een breed scala aan zogenaamde “biobased building blocks” voor de chemische industrie. Voor de synthese hiervan zijn met name tweede generatie cellulose bevattende biomassastromen gebruikt. De inzet van grasachtige materialen voor de synthese van (fijn)chemicaliën staat echter nog in de kinderschoenen. Gezien het toenemende aanbod, grassen groeien sneller en langer gedurende het seizoen, is een valorisatie van dit type biomassa applicaties sterk gewenst. Uit het vorige succesvolle en gesubsidieerde project “Electrosynthese van furanen uit gras” is gebleken dat hooi uitermate geschikt is voor de stapsgewijze extractie en ontsluiting van een serie bruikbare organische verbindingen waaronder furanen, vetten en levulinic acid in tenminste een gezamenlijke 10-15 massaprocent t.o.v. het originele hooi. De overgebleven droge massa (50-60 massaprocent) is rijk aan lignine en eiwitten en in potentie een goede voeding voor planten/bodemverbeteraar. In dit project wordt door de projectpartners Gebiedscoöperatie Westerkwartier, de Hanzehogeschool en het bedrijf Biofuran de extractie van vetten uit hooi en de zure conversie van het residu naar verbindingen zoals furfural, hydroxymethylfurfural (HMF) en levulinic acid verder geoptimaliseerd (TRL 2-3) en opgeschaald naar grotere hoeveelheden (TRL 4-5). Het project zal worden afgesloten met een korte techno-economische evaluatie teneinde uitsluitsel te kunnen geven of het proces commercieel aantrekkelijk is voor toepassing in innovatieve hernieuwbare isolatiematerialen voor duurzame woningbouw. Het onderzoek moet, indien succesvol, aantonen dat hooi een waardevol product uit de natuur is dat niet gezien hoeft te worden als afvalproduct en potentie heeft voor valorisatie naar hoogwaardige chemicaliën.
Lokale energieopslag staat nog in de kinderschoenen, in Nederland zijn er nog maar een handjevol voorbeelden te vinden. Een ‘buurtbatterij’ is duur in aanschaf en door dubbele belasting onaantrekkelijk in de exploitatie. Bovendien is er een aanzienlijk energieverlies per cyclus, zodat direct gebruik of levering aan het net de voorkeur heeft. Toch wordt gedacht dat energieopslag de toekomst heeft, en dat energiecoöperaties lokale ontwikkelingen kunnen stimuleren.In dit project zijn concrete projecten met (voorgenomen) energieopslag geïnventariseerd en is gekeken naar de factoren en voorwaarden voor een geslaagd energieopslagproject. Bovenaan de lijst van barrières staat de dubbele energiebelasting die betaald moet worden bij energieopslag. Er moet namelijk zowel bij het laden van de batterij als bij het leveren van de opgeslagen elektriciteit energiebelasting worden betaald. Ook de complexiteit van de regelgeving is een belemmering, bijvoorbeeld bij toepassing van de Experimentenregeling Elektriciteitswet, omdat erg veel kennis is vereist en er aanzienlijke risico’s moeten worden genomen. Een coöperatieve energieopslag bleek bij een studie naar de businesscase voor een project in het Westerkwartier financieel helaas niet haalbaar.Conclusie van het TopUp-project is dat de inbedding van energieopslag in lokale energiesystemen wordt vertraagd door de dubbele energiebelasting. Tegelijk worden nieuwe toepassingen voor (mobiele) accu’s gevonden, zoals blijkt uit een project met elektrische deelauto’s. Lokale energieopslag staat nog in de kinderschoenen, in Nederland zijn er nog maar een handjevol voorbeelden te vinden. Een ‘buurtbatterij’ is duur in aanschaf en door dubbele belasting onaantrekkelijk in de exploitatie. Bovendien is er een aanzienlijk energieverlies per cyclus, zodat direct gebruik of levering aan het net de voorkeur heeft. Toch wordt gedacht dat energieopslag de toekomst heeft, en dat energiecoöperaties lokale ontwikkelingen kunnen stimuleren.