Service of SURF
© 2025 SURF
Tijdens het driejarig verhalenproject voor de midden- en bovenbouw van twee basisscholen was de centrale vraag: hoe verloopt de narratieve ontwikkeling van leerlingen in groep 5 t/m 7? Binnen het verhalenproject zijn de schriftelijke verhalen beduidend langer dan de vertellingen. Toch blijkt uit de inhoud dat het weergeven van een gebeurtenis, van personen, tijd en ruimte al zoveel van de schrijfkwaliteiten van de leerling vergt, dat het jezelf inleven in de lezer waardoor er meer aandacht is voor verrassende wendingen, verlevendiging van het verhaal, verdieping van karakters en het gebruik van verschillende tijds- en plaatsaanduidingen, voor velen een stap te ver is. Dit geldt ook voor het gebruik van specifieke taal binnen de context van het verhaal of de vertelling. Het modelgedrag van de leraren is in de lesbeschrijvingen steeds benadrukt, maar in de praktijk te weinig gemonitord. Ook het gericht geven van feedback op de verschillende genrekenmerken is te weinig structureel en op een verdiepende wijze onder de aandacht van de leerlingen gebracht. Want juist modeling en het geven van goede feedback door leraren en leerlingen kunnen de sleutels zijn voor het verbeteren van de schijfvaardigheid. Daarnaast kan er op het gebied van het reviseren van teksten (herschrijven) ook nog winst behaald worden.
In het schooljaar 2008-2009 is het driejarige Verhalenproject van het lectoraat Reflectie en Retorica aan de Katholieke Pabo Zwolle gestart op twee basisscholen (St. Martinus uit Vollenhove en De Krullevaar uit Zwolle). De leerlingen in groep 7 hebben drie verschillende verhalen geschreven: een sprookje, een historisch verhaal en een realistisch verhaal. In dit artikel bespreken we het laatste thema van deze cyclus: een hedendaags, realistisch verhaal.
Voor een minor als Migratievraagstukken, waar het delen van (levens)verhalen en ervaringen een heel belangrijk element is, betekende het ontbreken van ‘echt contact’ met de groep een groot gemis. Desalniettemin kunnen we constateren dat er in het contact dat er wel mogelijk was veel is gedeeld en met oprechte interesse in de leef- en denkwereld van de medestudenten is geluisterd naar elkaar en de studenten elkaar hebben bevraagd. Aan het einde van de collegereeks hoorden we vaak dat de lessen de studenten hadden verrijkt omdat het een inkijkje bood in de levens van leeftijdsgenoten, een inkijkje die anders nooit zou hebben plaatsgevonden.
Het ervaren van ruimte om fouten te maken is belangrijk voor de creativiteitsontwikkeling van basisschoolleerlingen. Fouten durven maken geeft de ruimte om te onderzoeken, te experimenteren en risico’s te nemen. Veel leerlingen vinden het moeilijk om fouten te durven maken. Het onderwijssysteem verlangt van hen om fouten te vermijden. De leerkracht kan hier verandering in brengen door een omgeving te creëren waarin het niet erg is als iets mislukt. Het is de kunst fouten te omarmen en te zien als een nieuw en origineel verhaal waarin soms iets geleerd wordt en soms ook helemaal niet. Hierbij kan het helpen om verhalen te delen over situaties waarin iets mislukt. Daarom beogen we een verhalenbundel te maken met waargebeurde mislukverhalen die in de klas gelezen kunnen worden. De verhalenbundel bevat verwerkingsopdrachten waar leerlingen mee aan de slag kunnen. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld zelf een vervolg bedenken op een mislukverhaal uit de verhalenbundel, ze kunnen hun eigen mislukverhaal schrijven of ze kunnen een succesverhaal herschrijven tot een mislukverhaal. Het doel van de verhalenbundel is om in de klas een gesprek op gang te brengen over mislukkingen. Het is niet altijd erg als iets mislukt. Soms komt er iets moois voort uit een mislukking en soms ook helemaal niet en dat is niet erg. Met de verhalenbundel hopen we de faalangst die het (creatieve)leerproces in de weg kan staan bij leerlingen te verminderen waardoor er bij leerlingen ruimte ontstaat om zich in een proces met fouten en mislukkingen en vanuit mildheid verder te ontwikkelen.
Betekenisvolle interactie van zorgverleners met oudere mensen met dementie heeft een positief effect op het welzijn van deze mensen. In de praktijk blijkt er echter weinig gelegenheid voor zorgverleners om op een betekenisvolle manier het gesprek aan te gaan. Uit eerdere verkenningen is gebleken dat ook een sociale robot door middel van verhalen op een betekenisvolle manier interactie kan hebben met mensen met dementie. In dit project ontwikkelen zorgpartners, kunstpartners en robotexperts samen de narratieve en de robot-vaardigheden ten behoeve van een betekenisvolle interactie tussen de robot en mensen met dementie. We onderzoeken hoe deze interactie kan worden bevorderd door strategieën die zich richten op narrativiteit, en op het persoonlijke verhaal van de gesprekspartner. Samen met onze zorgpartners zijn situaties geïdentificeerd waarin sociale robots kunnen bijdragen aan het welzijn van mensen met dementie; als assistent van zorgmedewerkers in dagbesteding, of als verhalenverteller tussen cliënten en familie die op bezoek komt. De kunsten, met name de literatuur en het theater, bezitten veel belichaamde kennis over het tot stand brengen van betekenisvolle interactie. Daarbij is het, onder invloed van technologische ontwikkelingen, nieuwe media en digitale vertelvormen voor onze kunstpartners zaak om nieuwe schrijfstrategieën te ontwikkelen op het vlak van het creëren van meerstemmige teksten, van samenwerken en schrijven in collectief, en van het bijdragen aan de impact van het vertellen van verhalen. We onderzoeken de totstandkoming van betekenisvolle interactie van de sociale robot met mensen met dementie in transdisciplinaire co-creatieve labs. Het praktijkonderzoek naar creatie- en ontwerpprocessen staat centraal, naast een meer technisch onderzoek naar nieuwe tools voor het vormgeven van de interactie. De narratieve expertise van schrijvers wordt gecombineerd met sociale robotica-expertise om gepersonaliseerde interactieve verhalen verteld door robots betekenis te geven in de zorgcontext. Theaterconcepten zullen worden toegepast om de suggestie van een binnenwereld van de robot te creëren.
Circulair ondernemen wordt in toenemende mate gezien als het antwoord op de groeiende schaarste aan grondstoffen en bijbehorende prijsstijgingen. Dit ervaren ook de bedrijven in de staalbouwketen die deelnemen aan het project ‘Hoger op de ladder’. Hoewel staal al voor nagenoeg 100% gerecycled wordt willen de bedrijven in dit project circulariteit naar een hoger niveau brengen door de stap te zetten van recycling naar hergebruik. Hierdoor komt staal hoger te staan op de Ladder van Lansink en krijgt staal een hogere en betere positie in de afvalhiërarchie. De bedrijven in de staalbouwketen signaleren echter nog veel belemmeringen waardoor hergebruik van staal nog onvoldoende plaatsvindt. Zo is veel informatie aanwezig in het staalbouwnetwerk van de bedrijven maar wordt deze zeer beperkt gedeeld en wordt maar beperkt samengewerkt. Uit de gesprekken die in de periode 2014 tot en met voorjaar 2016 zijn gevoerd met bedrijven in de staalbouwketen, de Koninklijke Metaalunie en de Vereniging Bouwen met Staal, blijkt dat er verschillende knelpunten zijn die hergebruik van staal bemoeilijken: 1. De verschillende ketenpartners denken met name vanuit hun eigen doelen, ambities en mogelijkheden en niet vanuit een algehele ketenbenadering van circulariteit; 2. omdat de uitgangspunten van circulariteit niet goed passen in de huidige inkoopstrategieën wordt beschikbare informatie (bijvoorbeeld over kwaliteitsindicatoren) niet gedeeld tussen partners, 3. met als gevolg dat het businessmodel voor de keten en verdienmodel voor de bedrijven voor circulair ontwerp nog onduidelijk en onzeker is. Om een antwoord te formuleren op deze vragen heeft het Expertisecentrum Sustainable Business van Avans Hogeschool in samenwerking met de projectpartners; 12 bedrijven in de staalbouwketen (waarvan 2 grootbedrijf), TU Delft, de Vereniging Bouwen met Staal en de Koninklijke Metaalunie een onderzoeksproject gedefinieerd. Tijdens de vraagarticulatie is focus aangebracht door het onderzoek te richten op (kantoor)gebouwen omdat hier relatief veel staal wordt gebruikt. De onderzoeksvraag luidt: “Hoe kan binnen de staalbouwketen de realisatie van kantoorgebouwen zo worden vormgegeven dat het leidt tot meer hergebruik van staal?” Om de voorwaarden voor informatiedeling en samenwerking in de keten inzichtelijk te maken, hebben de partners gekozen voor een verkennend onderzoek waarbij alle partners en relevante (keten)relaties worden betrokken. Dit moet resulteren in een model voor circulariteit in de staalbouwketen, dat als testcasus onderzocht wordt bij bedrijven. Gedurende het gehele onderzoeksproject vindt terugkoppeling plaats van praktijkkennis naar het HBO-onderwijs. Dit projectvoorstel sluit naadloos aan bij de doelstellingen van het landelijke onderzoeks- en projectenprogramma ‘Circulaire Metaalketen’ dat onder aansturing van de Koninklijke Metaalunie in 2013 is gestart. De resultaten van dit project zullen onder andere via dit programma breder worden verspreid waardoor het project een sterke doorwerking krijgt.