Service of SURF
© 2025 SURF
Werk jij als vakleerkracht al samen met de intern begeleider van de school? Weet jij wat deze professional voor jou kan betekenen? En is er een jeugdarts betrokken als een kind een ernstige motorische achterstand heeft? In Amsterdam is er een samenwerking tussen de zorgprofessionals en de professionals op basisscholen die meedoen aan de Ondersteuningsroute Bewegen en Motoriek (OBM). In dit verhaal lees je welke meerwaarde deze samenwerking heeft en kom je op ideeën hoe jij op die manier als vakleerkracht ook bewegingsachterstanden kan tegengaan.
Met de pilot ‘Bewegen voor kinderen’ wordt ingestoken op het bewegingsonderwijs op de basisschool, en daarmee het binnenschoolse aanbod. Op deelnemende scholen krijgen alle groepen 3 t/m 8 tweemaal per week bewegingsonderwijs van de vakleerkracht.Diezelfde vakleerkracht verzorgt ook tweemaal per week een naschools aanbod. Zoals in de raadsbrief benoemd is het doel de kwaliteit van het bewegingsonderwijs en het buitenschoolse sport- en beweegaanbod te verbeteren.De aanleiding voor dit onderzoek is te vinden in de doelstelling: met het project wordt beoogd de kwaliteit te verbeteren. Maar wat is dan kwaliteit? Wanneer is er sprake van een goede of hoge kwaliteit? Welke factoren of criteria spelen hierbij een rol? De kernvraag binnen dit onderzoek luidt dan ook: Wat vinden beleidsmakers, leerkrachten en schooldirecties de belangrijkste criteria voor de kwaliteit van bewegingsonderwijs?In deze publicatie worden de belangrijkste bevindingen en adviezen uiteengezet.
Sportieve Gezonde School heeft na de succesvolle start in 2014 een vervolg gekregen. In 2015 namen zeven scholen deel, die gedurende zestien weken ondersteuning kregen van een vakleerkracht. Deze nam een deel van de lessen bewegingsonderwijs over, en richtte zich op het organiseren van tussenschoolse en naschoolse sportactiviteiten. In 2015 werd wederom onderzoek gedaan naar de effecten van Sportieve Gezonde School, waarbij de nadruk lag op het effect van de inzet van de vakleerkracht op de psychologische basisbehoeften Competentie, Autonomie en Relatie en volgend daaruit op Intrinsieke en Geïdentificeerde motivatie. De gedachte hierachter is dat leerlingen die hoog scoren op de basisbehoeften meer zin en inzet tonen in de gymles en daardoor mogelijk betere bewegingsvaardigheden ontwikkelen. Dit leidt op termijn mogelijk tot een gezondere leefstijl. De volgende twee deelvragen stonden centraal:1. Wat is de invloed van Sportieve Gezonde School op ervaren competentie, autonomie en relatie in de gymles, en op motivatie voor de gymles?2. Welke succes- en faalfactoren spelen een rol bij het aanbieden Sportieve Gezonde School 2015?Vooraf vond een korte contextanalyse plaats waarmee de context van de school en de invulling van Sportieve Gezonde School in kaart werden gebracht. Voorafgaand aan de zestien weken durende periode en direct na afloop werd een vragenlijst afgenomen onder leerlingen uit groep 6 tot en met 8 die deelnamen aan de pilot. Na afloop werden evaluatiegesprekken gevoerd met de betrokken vakleerkrachten.Uit het onderzoek kwam naar voren dat leerlingen in de lessen die worden gegeven door de vakleerkracht iets hoger scoren op de psychologische basisbehoeften Autonomie, Relatie-docent en Relatie-klas dan in de lessen die worden gegeven door de groepsleerkracht, maar de verschillen zijn erg klein. Voor Intrinsieke Motivatie en Geïdentificeerde Motivatie lijkt sprake te zijn van een zelfde trend, maar ook hier zijn de verschillen erg klein. Met betrekking tot deelvraag twee zijn er in 2015 stappen gemaakt in het verder professionaliseren van Sportieve Gezonde School. Het professionaliseren van de groepsleerkracht voor het geven van de lessen bewegingsonderwijs lijkt nu een volgende stap.De volgende aanbevelingen zijn geformuleerd: Blijf monitoren op outcomedoelstellingen van de inzet van de vakleerkracht binnen Sportieve Gezonde School. Aandachtspunten voor de korte termijn zouden hierbij kunnen zijn: effect op ontwikkeling van motorische vaardigheden binnen de gymles en het effect van de pleinspelen op de lichamelijke activiteit buiten school (wordt er ook meer gespeeld buiten school?) Onderzoek de mogelijkheden voor professionalisering van de groepsleerkracht binnen Sportieve Gezonde School. Heb hierbij aandacht voor wat er al gebeurt, waar behoefte aan is bij groepsleerkrachten en hoe dit het beste kan plaatsvinden. Sluit hier in de uitrol van Sportieve Gezonde School bij aan
Kinderen bewegen tegenwoordig minder en ook steeds minder goed. Vakleerkrachten bewegingsonderwijs verkeren in de positie om deze situatie te verbeteren, maar het ontbreekt ze aan tijd en kennis. Ze hebben handvatten nodig. De belangrijkste vraag is dus ‘Welke handvatten kunnen we vakleerkrachten in het basisonderwijs geven, zodat ze efficiënter kunnen zijn in hun taak om kinderen beter te leren bewegen?’ Uit de directe contacten die de HAN en de HHS hebben met leerkrachten uit het bewegingsonderwijs is de vraag naar beter onderbouwde programma ’s steeds weer naar voren gekomen. Een verkennend onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat de vraag onder vakleerkrachten in heel Nederland breed gedragen wordt. Niet helemaal onverwacht aangezien de vraag aansluit op de Nationale Kennisagenda Sport en Bewegen. Met behulp van een sterk netwerk bestaande uit twee hogescholen, twee publieke instellingen, drie MKB bedrijven en drie universiteiten wordt de vraag van de vakleerkrachten in dit project uitvoerig behandeld. Uit de analyse van de literatuur en de reflectie hierop wordt duidelijk dat er sterke behoefte is aan programma’s die kinderen op hun eigen niveau kunnen uitdagen. Daarbij is het van belang dat de programma’s geïmplementeerd kunnen worden in het bestaande aanbod bewegingsonderwijs. De hoofdvraag van dit project wil antwoord geven op de vraag welk effect de DLI-interventie heeft, waarbij DLI staat voor Doelgericht Leren Interventie. Met andere woorden, kan een in het onderwijs ingebedde interventie kinderen van groep 3 tot 8 beter leren bewegen? Het onderzoek wordt opgezet in twee delen. Allereerst wordt onderzocht in welke mate de drie bestaande meetinstrumenten voldoen. Daarnaast worden de praktische haalbaarheid en effectiviteit van de DLI interventie onderzocht. De mening van vakleerkrachten is hierbij van eminent belang. De ontwikkelde kennis wordt via het netwerk verspreid en beschikbaar gesteld voor alle (aankomende) vakleerkrachten bewegingsonderwijs.
Aanleiding Kinderen in het basisonderwijs bewegen van huis uit te weinig. Goed bewegingsonderwijs leidt tot verbeterde motoriek, waardoor kinderen meer plezier in bewegen hebben en dus ook meer gaan bewegen. Dat leidt weer tot een kleinere kans op overgewicht en het verbetert de gezondheid. Scholen hebben de taak vroegtijdig passende zorg te organiseren als de gezonde ontwikkeling stokt. Dit gebeurt nu nog onvoldoende. Gymleraren kunnen een rol spelen bij het signaleren van problemen op het gebied van motorische ontwikkeling en (over)gewicht. Zij hebben dan wel kennis, vaardigheid en de juiste instrumenten nodig. Doelstelling De centrale doelstelling van dit project is de huidige en toekomstige gymleraren beter uit te rusten om de motorische ontwikkeling van kinderen te verbeteren en bij achterblijvende motorische ontwikkeling adequaat te kunnen doorverwijzen. De deelnemers aan het project onderzoeken of de zogenoemde 4Ssen-scan een geschikt instrument zou kunnen zijn om de grove motoriek van kinderen te meten. Daartoe zullen ze de betrouwbaarheid en validiteit van de scan bepalen. Voor de gymleraren stellen ze een meetprotocol op om met een meetinstrument tijdens de gymles een scan te maken. Daarnaast zullen ze in samenwerking met de jeugdgezondheidszorg (JGZ) een zorgprotocol opstellen, waarin ze de zorgketen en zorgpaden beschrijven. Dit alles zal leiden tot verdere professionalisering van gymleraren, zodat zij beter in staat zijn kinderen beter te leren bewegen, en samen te werken met de JGZ en andere professionals in de zorgketen. Beoogde resultaten De concrete resultaten van het onderzoek zijn een zorgprotocol met een beschrijving van de zorgketen en zorgpaden, en een meetprotocol met meetinstrument dat geschikt is voor een scan tijdens de gymles. Om de opgedane kennis te verspreiden publiceren de deelnemers aan het project wetenschappelijke artikelen in internationale peer-reviewed tijdschriften. Een Nederlandse vertaling zal worden aangeboden aan de Nederlandse vakbladen voor gymleraren. Verder wordt de kennis verspreid via presentaties op congressen en via de websites van deelnemende organisaties.
Vanuit het basisonderwijs is de behoefte groot om meer vanuit een whole-child approach de schooldag in te richten, waarbij er niet alleen focus is op de cognitieve ontwikkeling, maar een bredere focus op welbevinden van kinderen. Die behoefte is gegroeid door de lockdowns in 2020 en 2021. Leerkrachten geven aan dat zij meer kinderen in de klas hebben die problemen in hun gedrag laten zien, zowel in de omgang met volwassenen en met andere kinderen, als verminderde taakgerichtheid in de klas. Enkele groepsleerkrachten en vakleerkrachten bewegingsonderwijs experimenteren daarom met het meer dynamisch inrichten van de schooldag, waarbij er regelmatig een afwisseling is van zittend leren en (gezamenlijke) beweegmomenten. Maar vervolgens ervaren groepsleerkrachten problemen in tijd, ruimte, materiaal, betrokkenheid van kinderen en aanpak bij de voorbereiding en organisatie van een beweegmoment. Daarnaast ondervinden de groepsleerkrachten en vakleerkrachten weerstand bij collega’s (“onrust in de klas”), directie en ouders (“wordt er nog wel geleerd op school?”) in het vormgeven, implementeren en borgen van een meer dynamische schooldag. In dit project ontwerpen de deelnemende scholen aan de hand van een basis onderwijsinnovatie Dynamische Schooldag, een Dynamische Schooldag op maat, passend bij hun context. Het onderzoeksplan heeft als basis een hybride effect-implementatie trial, wat betekent dat we het proces van de implementatie en het effect evalueren. De onderzoeksvragen zijn: 1) In hoeverre lukt het schoolteams om een op maat gemaakte Dynamische Schooldag toe te passen en wat zijn faciliterende en belemmerende factoren in het implementatieproces (procesevaluatie)? En 2) Wat is het effect van een dynamische schooldag op het welbevinden van 8-12 jarige leerlingen, het gedrag in de klas (taakgerichtheid, sfeer en sociale omgang) en hun zit- en beweeggedrag?