Service of SURF
© 2025 SURF
Post-war urban neighbourhoods in industrialised countries have been shown to negatively affect the lifestyles of their residents due to their design. This study aims at developing an empirical procedure to select locations to be redesigned and the determinants of health at stake in these locations, with involvement of residents’ perspectives as core issue. We addressed a post-war neighbourhood in the city of Groningen, the Netherlands. We collected data from three perspectives: spatial analyses by urban designers, interviews with experts in local health and social care (n = 11) and online questionnaires filled in by residents (n = 99). These data provided input for the selection of locations to be redesigned by a multidisciplinary team (n = 16). The procedure yielded the following types of locations (and determinants): An area adjacent to a central shopping mall (social interaction, traffic safety, physical activity), a park (experiencing green, physical activity, social safety, social interaction) and a block of low-rise row houses around a public square (social safety, social interaction, traffic safety). We developed an empirical procedure for the selection of locations and determinants to be addressed, with addressing residents’ perspectives. This procedure is potentially applicable to similar neighbourhoods internationally.
MULTIFILE
Background: The built environment is increasingly recognized as a determinant for health and health behaviors. Existing evidence regarding the relationship between environment and health (behaviors) is varying in significance and magnitude, and more high-quality longitudinal studies are needed. The aim of this study was to evaluate the effects of a major urban redesign project on physical activity (PA), sedentary behavior (SB), active transport (AT), health-related quality of life (HRQOL), social activities (SA) and meaningfulness, at 29–39 months after opening of the reconstructed area. Methods: PA and AT were measured using accelerometers and GPS loggers. HRQOL and sociodemographic characteristics were assessed using questionnaires. In total, 241 participants provided valid data at baseline and follow-up. We distinguished three groups, based on proximity to the intervention area: maximal exposure group, minimal exposure group and no exposure group. Results: Both the maximal and minimal exposure groups showed significantly different trends regarding transportbased PA levels compared to the no exposure group. In the exposure groups SB decreased, while it increased in the no exposure group. Also, transport-based light intensity PA remained stable in the exposure groups, while it significantly decreased in the no exposure group. No intervention effects were found for total daily PA levels. Scores on SA and meaningfulness increased in the maximal exposure group and decreased in the minimal and no exposure group, but changes were not statistically significant. Conclusion: The results of this study emphasize the potential of the built environment in changing SB and highlights the relevance of longer-term follow-up measurements to explore the full potential of urban redesign projects.
Het doel van dit project was om samen met alle betrokkenen te komen tot een gedragen adviesprogrammering voor het urban sportpark Zuilense Vecht, dat ligt op de gemeentegrenzen van Utrecht en Stichtse Vecht. Allereerst zijn geleerde lessen opgemaakt naar aanleiding van interviews met professionals die betrokken waren bij andere urban sportparken. Deze lessen zijn meegenomen naar het vervolg van dit project, waarbij we hebben gewerkt aan een adviesprogrammering in co-design met alle betrokkenen (sport- en welzijnsprofessionals uit de wijken, professionals uit urban sports en de MBO sportacademie; én kinderen en jongeren zelf).
Gemeente Maastricht (Gemeente), Zuyd Hogeschool (Zuyd) en de Universiteit Maastricht (UM) willen zich gezamenlijk meer inzetten voor ruimtelijke en maatschappelijke opgaven in de stad. De City Deal Kennis Maken biedt de mogelijkheid deze samenwerking tussen de instellingen, met bewoners en gemeente, interdisciplinair en meer gestructureerd vorm te geven. De samenwerking tussen UM, Zuyd en de Gemeente rondom het aanpakken van ruimtelijke en sociaal maatschappelijke vraagstukken is nog te weinig vanzelfsprekend, al worden daar sinds de eerste CDKM regeling (2019) wel stappen in gezet. Vandaar dat de Impulsregeling gebruikt wordt als de bestendiging en verdere ontwikkeling van deze samenwerking. In de CDKM>M ligt de focus op de wijk. De partners gaan, door inzet van studenten, docenten en onderzoekers werken aan de toekomstbestendigheid en vitaliteit van de Maastrichtse buurten. Speciale focus ligt daarbij op de thema’s klimaatadaptatie, circulaire economie en inclusiviteit. Hiertoe is een multidisciplinaire (of interfacultaire) aanpak randvoorwaardelijk; samenwerking tussen studenten uit het sociale, technische, facilitaire/economische, technische, gezondheid/zorg en kunsten domein is vereist. De UM en Zuyd willen via de CDKM de ontwikkeling van hun studenten verder versterken door actieonderzoek in het onderwijs te integreren. Hierdoor wordt hetgeen studenten leren actueel en innovatief, en verankert het onderwijs meer, in de praktijk. Voor de studenten is en wordt de wijk een rijke leeromgeving. Partners willen een win-win situatie creëren, waarin alle partijen (e.g. studenten, inwoners, docenten, onderzoeker, professionals, bedrijven, etc.) profiteren van elkaar en van het werk dat ze samendoen t.b.v. toekomstbestendige en vitale buurten. De aanvraag maakt gebruik van een aantal stevige, reeds aanwezige bouwstenen: - het lectoraat Smart Urban Redesign van Zuyd; - het brede onderwijsaanbod van de academies van Zuyd - “Match” van het Student Service Centre van de UM, een gezamenlijk project ook vanuit Studentenstad; - de succesvolle samenwerking inzake de economische structuurversterking van de regio; o.a. via de Kennis-As Limburg en de Brightlands Campussen.
Wereldwijd groeit de consumptie van grondstoffen, zowel om te voorzien in onze energiebehoefte als in onze materiaalbehoefte. De gebouwde omgeving speelt hier een significante rol in, goed voor 40% van de energieconsumptie en 50% van de materiaalconsumptie. Deze vraag aan grondstoffen leidt tot schaarste, uitputting, en negatieve milieueffecten, zoals klimaatverandering. Om de consumptie van grondstoffen en gerelateerde negatieve effecten te verminderen heeft Nederland de doelstelling geformuleerd om tot 2050 de gebouwde omgeving geheel CO₂ neutraal te maken en de economie 100% circulair te maken. In een CO2 neutrale en circulair gebouwde omgeving is de gehele energiebehoefte gebaseerd op hernieuwbare energie, en worden alle materialen oneindig hergebruikt of zijn ze onderdeel van een biologisch proces. Dit impliceert dat bouwprocessen anders doorlopen moeten worden, er andere bouwproducten en -componenten beschikbaar moeten komen en er andere competenties gevraagd worden van onze aankomende bouwprofessionals. In de stadsregio Parkstad Limburg speelt een derde opgave; door krimp en vergrijzing moeten er 10.000 woningen en 100.000 m2 utiliteit/retail uit de markt onttrokken worden. De samenkomst van deze drie opgaves resulteert dan ook in de uitdaging hoe we de bestaande gebouwvoorraad CO2 en circulair kunnen verduurzamen met ten eerste regionaal vrijkomende materialen en ten tweede door het inzetten van zo lokaal mogelijke biobased materialen. In de faculteit BETA Sciences and Technology werken we in 2 lectoraten en 5 programmalijnen aan deze opgaves door alle schaalniveaus van de bouwproces. De doelstelling van het postdoconderzoek van Michiel Ritzen richt zich op het opzetten van een programmalijn circular building technology om hieraan mede bij te dragen. De programmalijn geeft invulling aan de kennisontwikkeling en disseminatie op een ontbrekend onderdeel in een real life lab omgeving, met het ontwikkelen en valideren van innovaties die nodig zijn om vrijkomende bouwmaterialen hoogwaardig her te gebruiken en/of te recyclen in CO2 neutrale en circulaire gebouwrenovaties.
Zuyd Hogeschool werkt sinds 2019 aan versterking van de vitaliteit en toekomstbestendigheid van Maastrichtse wijken via de CDKM>Maastricht. Zuyd wil deze lokale samenwerking met ‘City Deal Kennis Maken>Limburg–Univer©ity’ opschalen naar een regionale samenwerking, waarbij studenten instellingsbreed met maatschappelijke partners werken aan het ontwikkelen van oplossingen voor stedelijke vraagstukken. De opschaling van CDKM>Limburg-Univer©ity vindt plaats in 3 dimensies: scaling-out (goed benutten van het netwerk), scaling-deep (versterken inbedding interne organisatie en versterken samenwerking met partners) en scaling-up (vergroten van maatschappelijke impact). Zuyd heeft vanaf 2021 gepreludeerd op opschaling van de CDKM>Maastricht. Naast het Urban Living Lab (ULL) van CDKM>Maastricht, zijn het lectoraat Smart Urban Redesign en de academie Built Environment namelijk ook actief met onderwijs- en onderzoeksopdrachten in ULL’s in Heerlen Sittard-Geleen. Naast het integreren van ULL Heerlen en ULL Geleen binnen de CDKM>Limburg-Univer©ity worden 2 nieuwe ULL’s opgezet met de gemeenten Roermond en Weert. Daarmee komt het aantal ULL’s voor CDKM>Limburg-Univer©ity op vijf. Om vanuit Zuyd goed aan te sluiten bij stedelijke opgaven, heeft elke ULL een eigen onderzoeksagenda passend bij de gemeentelijke context. De consortia die samenwerken binnen de ULL’s willen interdisciplinaire samenwerking tussen onderwijs en onderzoek bij het werken aan oplossingsrichtingen voor maatschappelijke opgaven versterken, zodat betere oplossingen worden ontwikkeld voor deze vraagstukken. Daarom bundelt de CDKM>Limburg-Univer©ity onderwijs en onderzoek en worden nieuwe onderwijs- en onderzoeksactiviteiten ontwikkeld op centraal niveau. Door samenwerking tussen de onderwijsprogramma’s van de vijf Zuyd domeinen centraal in te bedden binnen de CDKM>Limburg, worden studenten vaker en grootschaliger ingezet bij opdrachten, over de opleidingen heen. Hierdoor doen studenten meer ervaringen op met multidisciplinair werken. CDKM>Limburg-Univer©ity bouwt in de vijf ULL’s voort op huidige ervaringen om onderwijs en onderzoek te verbinden en samenwerking tussen bestaande minors te faciliteren. Bijvoorbeeld door het organiseren van interdisciplinaire onderwijs en onderzoeksactiviteiten zoals challenges, stages, afstudeerateliers.