Service of SURF
© 2025 SURF
A large share of urban freight in cities is related to construction works. Construction is required to create attractive, sustainable and economically viable cities. When activities at and around construction sites are not managed effectively, they can have a negative impact on the cities liveability. Construction companies implementing logistics concepts show a reduction of logistic costs, less congestion around the sites and improved productivity and safety. The client initially sets the ‘ground rules’ for construction in the tendering process. This paper explores how tendering for construction projects can support sustainable urban construction logistics. We explore the potential for tendering construction projects, by both public and private clients, for sustainable urban construction logistics and we present a conceptual framework for specifying ‘logistics quality’ as a quality criterion for EMAT (Economically Most Advantageous Tender). Our exploration results in questions for further research in tendering for sustainable urban construction logistics.
In Germany, public transport organizations are mainly owned by public authorities. Procurement in Hamburg involves the buses and infrastructure instead of transport services. The procurement process for buses and infrastructure is performed by the transport companies. Such processes must meet German and European public regulations. Therefore, public tender and procurement procedures for buying buses by German Public Transport Operators (PTOs) can be more complex and lengthier than procurement by private PTOs in other countries. As a result, the public transport companies are not primarily driven by profitability, but also by obligations towards the public and political aims. Obligations can comprise to provide affordable, environmentallyfriendly transport services for the citizens. In Hamburg, the public authority incorporates obligations (requirements) for the e-buses in their tendering documents. In Utrecht, as well as most of the rest of the Netherlands, public transport is carried out by private companies, under an operating contract (concession) with a public transport authority. In Utrecht, this authority is the province of Utrecht. The e-buses are the operators’ private property and they are obliged to account to the province of Utrecht for their implementation of public transport. When the province of Utrecht procures the operation of public transport services by means of a European tendering process, private transport companies can offer a bid for this tender. Both, the authority and operators, want to provide good public transport for their customers, but they both have different goals. The operators want to earn a reasonable profit margin on public transport, while the authority wants to fulfil certain public policy goals. The tendering process is where these two come together. It is a strong mechanism to get the best ‘value for money’ out of the market – for example, the most public transport, or the highest number of e-buses running in the area, within the available budget of the public transport authority.
The Procurement Platform Groningen is a cooperation of 15 tendering authorities in the northern part of the Netherlands. The Platform requested Hanze to start a research project concerning the Social Added Value of the Platform’s spend. The first phase of this research has now been completed. This phase has resulted in more insight into the spend of the Platform. The subject of this working paper concerns one of the next steps in this research. How can tendering authorities stimulate innovation within SMEs through tenders below threshold values? Most of the Platform members’ spend is put to market through non-European tenders. This paper describes a theoretical research into Platform’s possibilities to encourage innovation in SMEs, by using tendering for contracts that are below the threshold value. The results of this research show that the Platform can use several tendering procedures.
DISTENDER will provide integrated strategies by building a methodological framework that guide the integration of climate change(CC) adaptation and mitigation strategies through participatory approaches in ways that respond to the impacts and risks of climatechange (CC), supported by quantitative and qualitative analysis that facilitates the understanding of interactions, synergies and tradeoffs.Holistic approaches to mitigation and adaptation must be tailored to the context-specific situation and this requires a flexibleand participatory planning process to ensure legitimate and salient action, carried out by all important stakeholders. DISTENDER willdevelop a set of multi-driver qualitative and quantitative socio-economic-climate scenarios through a facilitated participatory processthat integrates bottom-up knowledge and locally-relevant drivers with top-down information from the global European SharedSocioeconomic Pathways (SSPs) and downscaled Representative Concentration Pathways (RCPs) from IPCC. A cross-sectorial andmulti-scale impact assessment modelling toolkit will be developed to analyse the complex interactions over multiple sectors,including an economic evaluation framework. The economic impact of the different efforts will be analyse, including damage claimsettlement and how do sectoral activity patterns change under various scenarios considering indirect and cascading effects. It is aninnovative project combining three key concepts: cross-scale, integration/harmonization and robustness checking. DISTENDER willfollow a pragmatic approach applying methodologies and toolkits across a range of European case studies (six core case studies andfive followers) that reflect a cross-section of the challenges posed by CC adaptation and mitigation. The knowledge generated byDISTENDER will be offered by a Decision Support System (DSS) which will include guidelines, manuals, easy-to-use tools andexperiences from the application of the cases studies.
De overgang naar een gasvrije gebouwde omgeving is een belangrijke doelstelling van de energietransitie. Daartoe wordt veel onderzoek gedaan naar het potentieel van lage-temperatuur verwarmingssystemen in bestaande woningen, zoals warmtepompen. Het zal echter nog even duren voordat alle bestaande CV-installaties zijn vervangen. Daarom blijven korte termijn besparingen door aanpassingen aan bestaande CV-installaties belangrijk, zoals door verlaging van de aanvoertemperatuur en waterzijdig inregelen. Veel verwarmingsinstallaties zijn namelijk overgedimensioneerd nadat veel woningen zijn nageïsoleerd. Echter kwantitatief inzicht in de daadwerkelijke besparingen die zonder comfortverlies te realiseren zijn ontbreekt nog. Ruwe schattingen variëren van 2 tot 7%. Daartoe zijn theoretische analyses niet voldoende en is empirisch onderzoek is noodzakelijk. Ook blijkt dat weinig woningeigenaren hiervan op de hoogte zijn en dat installateurs nog zelden deze diensten aanbieden of de klant hierop attenderen. Het energieadviesbureau Energiepaleis (MKB), TVVL (Kennisplatform installatietechniek), FedEC (beroepsvereniging energieadviseur) en MilieuCentraal (consumentenvoorlichting) hebben daarom de HvA gevraagd om onderzoek te doen ter onderbouwing van de kennisoverdracht naar de praktijk, de dienstverlening en verdienmodellen van installateurs en energie-adviseurs en ter versterking van de consumentenvoorlichting. Het laatste zal de vraag naar dienstverlening vergroten. De onderzoeksvragen zijn betrekking op: 1) kwantitatieve besparing; 2) comfortaspecten; 3) verdienmodellen voor dienstverlening; en 4) kennislacunes en hoe deze aan te pakken. Klankbordgroepen van installatiebedrijven en energie-adviseurs zullen betrokken worden bij uitvoering en resultaten van het onderzoek. TVVL en FedEC zullen haar kennis- en leerkanalen inzetten. Het KIEM onderzoek zal samenwerken met het lopende empirische onderzoek naar lage-temperatuur verwarmingssystemen. Dit onderzoek valt binnen het thema Energietransitie en Duurzaamheid: het betreft de ontsluiting van een significante energiebesparingsoptie; het versterkt de valorisatie van innovatie door het ondersteunen van nieuwe dienstverlening door de installatie- en adviessector; en tenslotte de beroepspraktijk en de consumentenorganisaties (de klanten) werken samen aan een gemeenschappelijke vraagstelling.
Het lectoraat ‘Klimaatrobuuste landschappen: verbinden van landbouw en natuur ‘ zal onderzoek doen naar de bijdrage van andere vormen van landbouw aan het verbeteren van waterkwaliteit en biodiversiteit door een koppeling met de natuur te maken. De droogte van afgelopen zomers heeft tot opbrengstenderving geleid bij agrariërs en de natuur is beschadigd door verdroging. Er worden momenteel maatregelen getroffen om droge periodes beter op te vangen in de toekomst. Bijvoorbeeld in beekdallandschappen wordt het water langer vastgehouden en hierdoor worden sommige gebieden te nat om de huidige bedrijfsvoering van agrariërs door te zetten. Dit biedt het kansen voor andere agrarische gebruiksvormen en dit te combineren met natuurherstel. Op de drogere delen kunnen droogte resistente gewassen geteeld worden zoals sorghum op een natuurinclusieve wijze. De natte gebieden in het landschap kunnen dienen als waterbuffer en natte teelten kan het water filteren. Dit heeft een positief effect op waterkwaliteit, biodiversiteit in de omliggende natuur. Echter, voordat een agrariër kan om schakelen naar andere landbouwvormen heeft deze onder andere kennis en ervaring nodig. De centrale onderzoeksvraag luidt: Op welke wijze kunnen klimaatrobuuste landschappen bijdragen aan het verbinden van landbouw en natuur, om zo biodiversiteit en waterkwaliteit te verbeteren en agrarisch perspectief te ontwikkelen? Er zal onderzoek verricht worden langs drie onderzoekslijnen welke zullen leiden tot: 1) praktijkkennis op het gebied van nieuwe teeltechnieken ten behoeve van het verdienmodel, 2) kennisontwikkeling over de wijze hoe de verbinding tussen klimaatrobuuste landbouw, natuurontwikkeling en waterkwaliteit gemaakt kan worden ten behoeve van de biodiversiteit en 3) het agrarisch vakmanschap zal verder ontwikkeld worden door kennisdeling. Het lectoraat zal een belangrijke bijdrage leveren aan onderwijsontwikkeling en adviezen richting de overheid over het instrumentarium om zo de transitie naar een klimaatrobuuste landschappen verder in gang te zetten voor een gezonde leefomgeving in een veranderend klimaat.