Service of SURF
© 2025 SURF
Current symptom detection methods for energy diagnosis in heating, ventilation and air conditioning (HVAC) systems are not standardised and not consistent with HVAC process and instrumentation diagrams (P&IDs) as used by engineers to design and operate these systems, leading to a very limited application of energy performance diagnosis systems in practice. This paper proposes detection methods to overcome these issues, based on the 4S3F (four types of symptom and three types of faults) framework. A set of generic symptoms divided into three categories (balance, energy performance and operational state symptoms) is discussed and related performance indicators are developed, using efficiencies, seasonal performance factors, capacities, and control and design-based operational indicators. The symptom detection method was applied successfully to the HVAC system of the building of The Hague University of Applied Sciences. Detection results on an annual, monthly and daily basis are discussed and compared. Link to the formail publication via its DOI https://doi.org/10.1016/j.autcon.2020.103344
Introduction: Besides dyspnoea and cough, patients with idiopathic pulmonary fibrosis (IPF) or sarcoidosis may experience distressing non-respiratory symptoms, such as fatigue or muscle weakness. However, whether and to what extent symptom burden differs between patients with IPF or sarcoidosis and individuals without respiratory disease remains currently unknown. Objectives: To study the respiratory and non-respiratory burden of multiple symptoms in patients with IPF or sarcoidosis and to compare the symptom burden with individuals without impaired spirometric values, FVC and FEV1 (controls). Methods: Demographics and symptoms were assessed in 59 patients with IPF, 60 patients with sarcoidosis and 118 controls (age ≥18 years). Patients with either condition were matched to controls by sex and age. Severity of 14 symptoms was assessed using a Visual Analogue Scale. Results: 44 patients with IPF (77.3% male; age 70.6±5.5 years) and 44 matched controls, and 45 patients with sarcoidosis (48.9% male; age 58.1±8.6 year) and 45 matched controls were analyzed. Patients with IPF scored higher on 11 symptoms compared to controls (p<0.05), with the largest differences for dyspnoea, cough, fatigue, muscle weakness and insomnia. Patients with sarcoidosis scored higher on all 14 symptoms (p<0.05), with the largest differences for dyspnoea, fatigue, cough, muscle weakness, insomnia, pain, itch, thirst, micturition (night, day). Conclusions: Generally, respiratory and non-respiratory symptom burden is significantly higher in patients with IPF or sarcoidosis compared to controls. This emphasizes the importance of awareness for respiratory and non-respiratory symptom burden in IPF or sarcoidosis and the need for additional research to study the underlying mechanisms and subsequent interventions.
Little is known about which self-management behaviors have the highest potential to influence exacerbation impact in COPD patients. We aimed to reach expert consensus on the most relevant set of self-management behaviors that can be targeted and influenced to maximize reduction of exacerbation impact. Materials and methods A 2-round Delphi study was performed using online surveys to rate the relevance and feasibility of predetermined self-management behaviors identified by literature and expert opinion. Descriptive statistics and qualitative analyses were used. Results An international expert panel reached consensus on 17 self-management behaviors focusing on: stable phase (n=5): pharmacotherapy, vaccination, physical activity, avoiding stimuli and smoking cessation; periods of symptom deterioration (n=1): early detection; during an exacerbation (n=5): early detection, health care contact, self-treatment, managing stress/anxiety and physical activity; during recovery (n=4): completing treatment, managing stress/anxiety, physical activity and exercise training; and after recovery (n=2): awareness for recurrent exacerbations and restart of pulmonary rehabilitation. Conclusion This study has provided insight into expert opinion on the most relevant and feasible self-management behaviors that can be targeted and influenced before, during and after an exacerbation to exert the highest magnitude of influence on the impact of exacerbations. Future research should focus at developing more comprehensive patient-tailored interventions supporting patients in these exacerbation-related self-management behaviors.
T.b.a.BrandwondenzorgDe 3 Nederlandse Brandwondencentra werken samen om de zorg voor patiënten met ernstige brandwonden continu te verbeteren. Brandwondenzorg is meer dan alleen genezen van brandwonden. Gevolgen van brandwonden zijn lichamelijk, psychisch en sociaal ingrijpend. Patiënten moeten leren leven met littekens, veranderd uiterlijk en functionele beperkingen. Het doel van brandwondenzorg is optimale kwaliteit van leven en re-integratie in de maatschappij voor iedere individuele patiënt. De patiënt en wat hij/zij zelf wilt en belangrijk vindt staat centraal: het is doelmatige zorg op maat.Doel en werkwijzeMet de TZO subsidie versterken we onze topklinische zorg. Waardegedreven zorg en samen beslissen met de patiënt worden geoptimaliseerd om te komen tot de beste behandeling voor iedere individuele patiënt. Drie belangrijke vraagstukken worden onderzocht en hier worden zorginnovaties voor ontwikkeld: het moment van huidtransplantatie, het effect van kunsthuid en optimalisering van zelfmanagement in de nazorg.Inleiding onderzoekenVoor dit project hebben wij drie belangrijke praktische vragen gekozen waarover nog veel discussie is in de brandwondenzorg en waarvan niet duidelijk is wat het beste behandelbeleid voor de individuele patiënt is. Elk van deze 3 vragen is uitgewerkt tot een onderzoeksvoorstel. Deze voorstellen dienen de komende 4 jaar als concrete basis voor het ontwikkelen en implementeren van een waardegedreven zorg raamwerk in de Nederlandse brandwondenzorgOnderzoek 1 Wat is voor welke patiënt het beste moment om een brandwond te opereren?Het eerste onderzoek richt zich op de acute fase in het brandwondencentrum. De behandeling van brandwonden is afhankelijk van de diepte (en grootte en locatie) van een brandwond. Diepe brandwonden moeten worden geopereerd, terwijl oppervlakkige brandwonden spontaan genezen. Veel brandwonden bevinden zich echter in het midden van dit spectrum. Het is dan niet duidelijk wat voor de patiënt de beste behandeling is; meteen opereren of afwachten en eventueel later opereren. De mening van de patiënt is dus uiterst belangrijk omdat er niet één beste behandeling lijkt te zijn.Enerzijds zal dit onderzoek meer duidelijkheid geven over patiënt relevante uitkomsten voor de patiënt (bijvoorbeeld kwaliteit van leven) van vroeg en laat opereren. Anderzijds worden deze uitkomsten gebruikt voor het ontwikkelen van een keuzehulp die het samen beslissen voor deze keuze ondersteunt.Onderzoek 2 Protocol en keuzehulp voor gebruik kunsthuidHet tweede onderzoek richt zich op het gebruik van kunsthuid. Kunsthuid bestaat uit weefsel dat in een laboratorium wordt ontwikkeld en dat (delen van) de huid vervangt bij de behandeling van diepe brandwonden. In Nederland is er door het consortium veel onderzoek gedaan op dit gebied. Het is gebleken dat het gebruik van kunsthuid bij diepe brandwonden zorgt voor een beter functioneel (minder beperkingen in bewegen) en cosmetisch (‘mooiere’ littekens) resultaat. Hoewel er uit onderzoek al vrij veel bekend is over kunsthuid, wordt het in de praktijk nog weinig gebruikt en is de mening van de patiënt nog niet eerder volwaardig meegenomen.Met dit onderzoek willen we uitzoeken bij welke patiënt welke type kunsthuid het beste is. Deze uitkomsten worden gebruikt om een protocol voor het gebruik van kunsthuid voor zorgverleners te maken, en om een keuzehulp voor patiënten te maken die het samen beslissen over toepassing van een kunsthuid ondersteunt.Onderzoek 3 Hoe kunnen we optimale nazorg voor iedere individuele patiënt bieden?Het derde onderzoek richt zich op de nazorg, met name op de rol van zelfmanagement van patiënten en het effect ervan op patiënt relevante uitkomsten. Nazorg omvat tal van aspecten, zoals de behandeling van littekens, pijn en/of jeuk, het dragen van drukkleding, het opbouwen van fysieke conditie of leren omgaan met de psychologische gevolgen van brandwonden. Wij willen het zelfmanagement van patiënten bevorderen door het ontwikkelen van een gepersonaliseerd nazorgprogramma met een focus op zelfmanagement.Patiënt krijgt zelf de regieZelfmanagement is het zodanig omgaan met een (chronische) aandoening en de bijbehorende symptomen en behandeling, dat de aandoening optimaal kan worden ingepast in het leven. Door zelfmanagement wordt de patiënt zo onafhankelijk mogelijk en krijgt hij/zij zelf de regie. Dit bevordert zelfvertrouwen en eigenwaarde, en zo kunnen patiënten beter meedoen in de maatschappij en wordt hun kwaliteit van leven verbeterd. In dit project wordt op basis van de input van patiënten een nieuw nazorgprogramma opgezet, met een combinatie van face-to-face en online zorg (eHealth). In dit onderzoek worden de uitkomsten voor de patiënt van de huidige behandeling en het nieuwe gepersonaliseerde nazorgprogramma met elkaar vergeleken.
In Nederland lijden 1,4 miljoen mensen aan hart- en vaatziekten. Dit aantal zal oplopen tot 1,9 miljoen in 2030 . Hevige of langdurige stress is een belangrijk risicofactor voor hart- en vaatproblemen. Cardiologen hebben vastgesteld dat omgaan met stress nu als een belangrijk onderdeel van de behandeling wordt beschouwd. In 2020 publiceerde de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie de richtlijn voor de behandeling van pijn op de borst, waarin stressmanagement wordt beschreven als een belangrijke pijler. De invulling is daarentegen nog niet uitgewerkt. In 2019 is het Radboudumc gestart met het project Blue Zone, één ontspanningsprogramma dat zich richt op gezonde, ontspannen en zinvolle levensstijl . Het Blue Zone programma zorgt voor een verbetering van kwaliteit van leven; zowel tijdens de behandeling als daarna. Hiermee komt er een structureel betere gezondheid en minder snelle terugval van de patiënt. Op dit moment is Blue Zone voornamelijk gericht op ontspanningsprogramma’s binnen het Radboudumc en wordt er geen data verzameld. Binnen het KIEM project “Wavy Zone - stressreductie voor een beter herstel bij hartpatiënten” wordt onderzoek gedaan naar de effectiviteit van stressmanagement en reductie door middel van de Blue Zone interventies in combinatie met biofeedback bij hartpatiënten gedurende de ziekenhuisopname en revalidatie in de eigen leefomgeving. Het doel is om de kwaliteit van zorg bij hartpatiënten te vergroten, waarbij er minder stress, angst en symptomen ontstaan. Het project draagt bij aan de KIA Gezondheid en Zorg, waaronder missie II en III. De kracht van dit project betreft de directe samenwerking tussen het Radboudumc, twee innovatieve MKB-ondernemingen Wavy Assistant B.V. en Imagine AI B.V., en de stichtingen Hart voor Vrouwen en Lindenberg Cultuurhuis. Daarnaast participeert het lectoraart Personalised Digital Health van de Hanzehogeschool als betrokken partij mee. De samenwerking in dit consortium met deze diversiteit aan kennis, vaardigheden en achtergronden is nieuw.