Service of SURF
© 2025 SURF
The specificity of training for races is believed to be important for performance development. However, measuring specificity is challenging. This study aimed to develop a method to quantify the specificity of speed skating training for sprint races (i.e., 500 and 1,000 m), and explore the amount of training specificity with a pilot study. On-ice training and races of 10 subelite-to-elite speed skaters were analyzed during 1 season (i.e., 26 weeks). Intensity was mapped using 5 equal zones, between 4 m·s-1 to peak velocity and 50% to peak heart rate. Training specificity was defined as skating in the intensity zone most representative for the race for a similar period as during the race. During the season, eight 500 m races, seven 1,000 m races, and 509 training sessions were analyzed, of which 414 contained heart rate and 375 sessions contained velocity measures. Within-subject analyses were performed. During races, most time was spent in the highest intensity zone (Vz5 and HRz5). In training, the highest velocity zone Vz5 was reached 107 ± 28 times, with 9 ± 3 efforts (0.3 ± 0.1% training) long enough to be considered 500 m specific, 6 ± 5 efforts (0.3 ± 0.3% training) were considered 1,000 m specific. For heart rate, HRz5 was reached 151 ± 89 times in training, 43 ± 33 efforts (1.3 ± 0.9% training) were considered 500 m specific, and 36 ± 23 efforts (3.2 ± 1.7% training) were considered 1,000 m specific. This newly developed method enables the examination of training specificity so that coaches can control whether their intended specificity was reached. It also opens doors to further explore the impact of training specificity on performance development.
Dit is alweer de vijfde editie van het congres Met het oog op behandeling. De afgelopen jaren hebben we gezien dat de maatschappelijke belangstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) sterk toeneemt. Dit jaar is er zelfs een Interdepartementaal Beleidsonderzoek gedaan door diverse ministeries over de positie van mensen met een LVB in de Nederlandse samenleving. In het onderzoeksrapport wordt gepleit voor het verbeteren van de communicatie tussen algemene voorzieningen en deze burgers. Voor alle professionals in het brede sociaal domein wordt aanbevolen dat zij meer kennis en vaardigheden moeten hebben voor hun hulp- en dienstverlening aan mensen met een LVB. Dat geldt voor alle professionals in het sociaal domein en in het bijzonder voor professionals die werken voor cliënten met een LVB waarbij sprake is van ernstige gedragsproblematiek en psychische problemen. In dat geval moet je kunnen omgaan met ‘onbegrepen gedrag’ en agressie en wil je beschikken over de beste, actuele kennis op dat gebied.
Falls are common after stroke. This article presents a literature review of the incidence and risk factors of falls and the consequences for professionals working with stroke patients. It is important to consider the specific problems after stroke. Depression and cognitive impairments were found to be risk factors for fall incidents after stroke. In the relevant literature many different risk factors and circumstances are described. When patients move from bed to chair, walk to the bathroom and the first few days after the patient is discharged to another setting, - all these circumstances showed high percentages of falling. A fall during hospital stay is a significant risk factor for future fall incidents. A reliable index to measure the fall risk is not (yet) available. But scores on the Barthel Index and the Timed-Up-and-Go test can be used as fall risk indicators. Fear of falling is an important complication after a fall and therefore it is recommended prior to discharge to inquire about the patients self efficacy in maintaining balance. Few intervention studies use the number of falls as an outcome measure. Exercising balance following a mass training protocol seems to diminish the risk of falling.
In het RAAK-project, genaamd Groningen MAPS, is er veel data en kennis vergaard van waaruit antwoorden zijn geformuleerd op verschillende vragen rondom belasting en belastbaarheid van (top)sporters. Het onderzoek naar de factoren die invloed hebben op de prestaties en het blessurerisico van sporters heeft opgeleverd dat we nu meer inzicht hebben in de informatie die nodig is om gericht te zoeken naar verbanden tussen belasting en belastbaarheid. We hebben echter nog niet gekeken naar de data vanuit een datamining perspectief. Datamining is het gericht zoeken naar verbanden in een database met als doel het opstellen van profielen. Deze profielen kunnen nieuwe inzichten geven waardoor sporters van nog betere feedback voorzien kunnen worden. Het doel van het Top-up project is om kennis te ontwikkelen over het automatiseren van de verwerking en analyse van datastromen. Dit zal leiden tot een datasysteem wat automatisch analyses uitvoert achter de schermen. Met dit datasysteem kan de Groningen MAPS-data verder geanalyseerd worden (door middel van datamining) om nieuw inzicht te verkrijgen op het gebied van patronen in belasting en belastbaarheid van (top)sporters.