Service of SURF
© 2025 SURF
Voor het eerst in vijftig jaar zijn er op de Nederlandse arbeidsmarkt meer vacatures dan werklozen [1]. Omdat de druk voor ondernemers hierdoor sterk toeneemt is het relevant om te kijken of robots een oplossing kunnen bieden. Uit ons eerdere blogartikel [2] kwam naar voren dat klanten robots vooral als aanvulling op het personeel zien. Ze achten robots het meest waardevol als deze voorraden checken, aanbiedingen communiceren en productinformatie geven. In deze blog gaan we meer in op de retailer en behandelen we kansen en randvoorwaarden voor de inzet van sociale robots in de modewinkel. Hierbij komen we tot vier inzichten.
LINK
The challenges facing primary education are significant: a growing teacher shortage, relatively high administrative burdens that contribute to work-related stress and an increasing diversity of children in the classroom. A promising new technology that can help teachers and children meet these challenges is the social robot. These physical robots often use artificial intelligence and can communicate with children by taking on social roles, such as that of a fellow classmate or teaching assistant. Previous research shows that the use of social robots can lead to better results in several ways than when traditional educational technologies are applied. However, social robots not only bring opportunities but also lead to new ethical questions. In my PhD research, I investigated the moral considerations of different stakeholders, such as parents and teachers, to create the first guideline for the responsible design and use of social robots for primary education. Various research methods were used for this study. First of all, a large, international literature study was carried out on the advantages and disadvantages of social robots, in which 256 studies were ultimately analysed. Focus group sessions were then held with stakeholders: a total of 118 parents of primary school children, representatives of the robotics industry, educational policymakers, government education advisors, teachers and primary school children contributed. Based on the insights from the literature review and the focus group sessions, a questionnaire was drawn up and distributed to all stakeholders. Based on 515 responses, we then classified stakeholder moral considerations. In the last study, based on in-depth interviews with teachers who used robots in their daily teaching and who supervised the child-robot interaction of >2500 unique children, we studied the influence of social robots on children's social-emotional development. Our research shows that social robots can have advantages and disadvantages for primary education. The diversity of disadvantages makes the responsible implementation of robots complex. However, overall, despite their concerns, all stakeholder groups viewed social robots as a potentially valuable tool. Many stakeholders are concerned about the possible negative effect of robots on children's social-emotional development. Our research shows that social robots currently do not seem to harm children's social-emotional development when used responsibly. However, some children seem to be more sensitive to excessive attachment to robots. Our research also shows that how people think about robots is influenced by several factors. For example, low-income stakeholders have a more sceptical attitude towards social robots in education. Other factors, such as age and level of education, were also strong predictors of the moral considerations of stakeholders. This research has resulted in a guideline for the responsible use of social robots as teaching assistants, which can be used by primary schools and robot builders. The guideline provides schools with tools, such as involving parents in advance and using robots to encourage human contact. School administrators are also given insight into possible reactions from parents and other parties involved. The guideline also offers guidelines for safeguarding privacy, such as data minimization and improving the technical infrastructure of schools and robots; which still often leaves much to be desired. In short, the findings from this thesis provide a solid stepping stone for schools, robot designers, programmers and engineers to develop and use social robots in education in a morally responsible manner. This research has thus paved the way for more research into robots as assistive technology in primary education.
LINK
This review is the first step in a long-term research project exploring how social robotics and AI-generated content can contribute to the creative experiences of older adults, with a focus on collaborative drawing and painting. We systematically searched and selected literature on human-robot co-creativity, and analyzed articles to identify methods and strategies for researching co-creative robotics. We found that none of the studies involved older adults, which shows the gap in the literature for this often involved participant group in robotics research. The analyzed literature provides valuable insights into the design of human-robot co-creativity and informs a research agenda to further investigate the topic with older adults. We argue that future research should focus on ecological and developmental perspectives on creativity, on how system behavior can be aligned with the values of older adults, and on the system structures that support this best.
De transitie naar een gerobotiseerde industriële omgeving is in volle gang. Robots zijn zich aan het ontwikkelen tot collaboratieve robots (co-bots) en worden zo meer een collega dan een geïsoleerde machine in een kooi. Een goede co-bot-mens-samenwerking heeft positieve effecten op de werkbeleving, resulteert in minder stress, verzuim, minder ‘bijna-ongelukken’ en leidt tot hogere productiviteit en kwaliteit op de werkvloer. Onderling vertrouwen tussen medewerker en co-bot speelt een belangrijke rol in een goede samenwerking en voor effectieve teamprestaties. De interactie tussen medewerker en co-bot dient daartoe zo natuurlijk mogelijk, voorspelbaar en intuïtief te verlopen. Op dit terrein valt nog veel winst te boeken in het industriële MKB. Co-bots moeten leren anticiperen op wat in de directe omgeving komen gaat, zodat de medewerker nimmer in een onveilige situatie verkeert en zich comfortabel voelt in de samenwerking met de co-bot. Van de andere kant moeten medewerkers leren begrijpen hoe co-bots werken en wat ze van hen kunnen verwachten. Ambitie van het project “Close Encounters with Co-bots” is het verbeteren van de effectieve samenwerking tussen medewerker en co-bot op de industriële werkvloer en daarbij vertrouwen en beleefde veiligheid te borgen voor de medewerker. In het project wordt daartoe gewerkt aan begrip van de co-bot in de mens, begrip van de mens in de co-bot, het bouwen aan technische oplossingen voor effectieve communicatie, en prototyping en testing in relevante praktijkomgevingen in het MKB. Het bedrijfsleven kan met de resultaten van het project versneld de door hen gewenste leercurve doorlopen om samenwerkende industriële mens-co-bot-systemen substantieel te laten bijdragen aan operationele winst in economisch, (productie)technisch en sociaal opzicht. Het project is een interdisciplinair samenwerking tussen de vakgebieden psychologie, mechatronica en ICT binnen Fontys Hogescholen en Saxion Hogeschool. De negen participerende (MKB) bedrijven zijn actief als industrieel productiebedrijf, in robotica ontwikkeling, als systeem- en robotleverancier, in productieautomatisering en in de sociale werkvoorziening. Daarnaast zijn kennisinstelling TU/e, coöperatie Brainport Industries en samenwerkingsverband Holland Robotics nauw betrokken. In het project zal bestaande kennis toepasbaar worden gemaakt en zal nieuwe kennis worden ontwikkeld t.b.v. een natuurlijke, voorspelbare en intuïtieve samenwerking tussen medewerker en co-bot op de industriële werkvloer. Verder zal verankering van kennis en kunde in onderwijs en lectoraten plaatsvinden en een vergroting van de kwaliteit van docenten en afstudeerders. Er zullen circa 17 docent-onderzoekers van de hogescholen en circa 100 studenten betrokken worden, die in de vorm van studentenprojecten, stages en afstudeeronderzoeken werken aan interessante vraagstukken direct uit de beroepspraktijk.
Hoogwaardig afvalhout van bewoners, bouwbedrijven en meubelmakers blijft momenteel ongebruikt omdat het te arbeidsintensief is om grote hoeveelheden ongelijke stukken hout van verschillende afmetingen en soorten te verwerken. Waardevol hout wordt waardeloos afval, tegen de principes van de circulaire economie in. In CW.Code werken Powerhouse Company, Bureau HUNC en Vrijpaleis samen met de HvA om te onderzoeken hoe een toegankelijke ontwerptool te ontwikkelen om upcycling en waardecreatie van afvalhout te faciliteren. In andere projecten hebben HvA en partners verschillende objecten gemaakt van afvalhout: een stoel, een receptiebalie, kleine meubels en objecten voor de openbare ruimte, vervaardigd met industriële robots. Deze objecten zijn 3D gemodelleerd met behulp van specifieke algoritmen, in de algemeen gebruikte ontwerpsoftware Rhino en Grasshopper. De projectpartners willen nu onderzoeken hoe deze algoritmen via een toegankelijke tool bruikbaar te maken voor creatieve praktijken. Deze tool integreert generatieve ontwerpalgoritmen en regelsets die rekening houden met beschikbaar afvalhout, en de ecologische, financiële en sociale impact van resulterende ontwerpen evalueren. De belangrijkste ontwerpparameters kunnen worden gemanipuleerd door ontwerpers en/of eindgebruikers, waardoor het een waardevol hulpmiddel wordt voor het co-creëren van circulaire toepassingen voor afvalhout. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door HvA Digital Production Research Group, met bovengenoemde partners. HUNC heeft ervaring met stadsontwikkeling waarbij gebruik wordt gemaakt van lokaal gekapt afvalhout. Vrijpaleis biedt toegang tot een actieve, lokale community van makers met een sterke band met buurtbewoners. Powerhouse Company heeft ervaring in het ontwerpen met hout in de bouw. Alle drie kunnen profiteren van slimmere circulaire ontwerptools, waarbij beschikbaar materiaal, productiebeperkingen en impactevaluatie worden geïntegreerd. De tool wordt ontwikkeld en getest voor twee designcases: een binnenmeubelobject en een buitengevelelement. Bevindingen hiervan zullen leidend zijn bij de ontwikkeling van de tool. Na afronding van het project is een bètaversie gereed voor validatie door ontwerpers, bewonerscollectieven en onderzoek/onderwijs van de HvA.
Angst en pijn komen vaak voor bij kinderen die medische procedures ondergaan. Een nieuwe potentiële angst- en pijnreducerende methode voor ziekenhuizen is de inzet van sociale robots. Hoewel deze succesvol zijn in het afleiden van kinderen in de prikkamer, willen ziekenhuizen een robot die breder inzetbaar is (d.i. bij diverse medische procedures onder een brede leeftijdsgroep kinderen). Ook is het belangrijk dat de zorgverlener de robot zelf eenvoudig kan inzetten binnen het zorgproces. Vanuit ziekenhuizen kwam het idee om een robot te programmeren die de medische hypnosetechniek ‘geleide fantasie’ kan toepassen, waarbij middels positieve suggesties een andere betekenis gegeven wordt aan beangstigende gedachtes of pijn op een andere manier wordt ervaren. De diverse vraagarticulatiegesprekken met ziekenhuizen, robot-onderzoekers, robot-programmeurs en -leveranciers, medische hypnose-experts, en vertegenwoordigers van de robot-industrie en het kind-in-ziekenhuis-perspectief, leidden uiteindelijk tot de praktijkvraag om: een plug & play robot te ontwikkelen die effectief middels geleide fantasie angst en pijn kan verminderen onder 4- tot 12-jarigen bij verschillende medische procedures in het ziekenhuis, daarbij rekening houdend met de persoonlijke en leeftijdsgebonden behoeftes van kinderen en de uitvoerbaarheid en haalbaarheid in de praktijk. Deze praktijkvraag wordt in samenwerking met kinderen, ouders, zorgverleners, technici en onderzoekers middels vier werkpakketten beantwoord. Allereerst worden de ziekenhuispraktijksituaties en belangrijkste robotvereisten binnen het consortium in kaart gebracht om hiermee een eerste prototype van een AI-ondersteunde (autonome) sociale ‘droomrobot’ te ontwikkelen die geleide fantasie toepast. Dit prototype wordt eerst verder verfijnd en beter afgestemd op de praktijksituatie in een reeks kortlopende tests in verschillende ziekenhuispraktijksituaties. Vervolgens wordt de droomrobot grootschalig getest op de angst- en pijnreducerende werking onder kinderen van verschillende leeftijden in een langlopende ziekenhuisstudie. Tenslotte wordt in kaart gebracht wat nodig is voor de brede adoptie en invoering van de droomrobot in ziekenhuizen.