Service of SURF
© 2025 SURF
© 2025 SURF
Jongeren ervaren in toenemende mate schoolstress en prestatiedruk. Een deel van hen kan hierdoor (tijdelijk) niet naar school, zoals blijkt uit een groeiend aantal verzuimmeldingen en thuiszitters. In sommige gevallen lopen de problemen zo hoog op dat er jeugdhulp nodig is. Het onderzoeksproject Mentaal Kapitaal van de Regionale Kenniswerkplaats Jeugd en Gezin Centraal heeft als doel kennis te vergroten omtrent de oorzaken en oplossingsrichtingen voor deze schoolgerelateerde problematiek. In deze factsheet worden de bevindingen van de eerste deelstudie beschreven, waarin werd onderzocht welke risico- en beschermende factoren een rol spelen bij ongezonde schoolstress, prestatiedruk, schoolverzuim/thuiszitten en schooluitval.
Jongeren ervaren in toenemende mate schoolstress en prestatiedruk. Een deel van hen kan hierdoor (tijdelijk) niet naar school, zoals blijkt uit een groeiend aantal verzuimmeldingen en thuiszitters. In sommige gevallen lopen de problemen zo hoog op dat er jeugdhulp nodig is. Het onderzoeksproject Mentaal Kapitaal van de Regionale Kenniswerkplaats Jeugd en Gezin Centraal heeft als doel kennis te vergroten omtrent de oorzaken en oplossingsrichtingen voor deze schoolgerelateerde problematiek. In dit rapport worden de bevindingen van de eerste deelstudie beschreven, waarin werd onderzocht welke risico- en beschermende factoren een rol spelen bij ongezonde schoolstress, prestatiedruk, schoolverzuim/thuiszitten en schooluitval.
In opdracht van Stichting Leergeld Amsterdam heeft het lectoraat Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) begin 2019 een evaluatieonderzoek uitgevoerd waarbij vooral is gekeken naar werkzame bestanddelen in de werkwijze van Leergeld Amsterdam en de meerwaarde van de stichting. Hiertoe zijn o.a. 48 gezinnen geïnterviewd.
Om de brug te kunnen slaan tussen onderzoek en praktijk hebben twee ministeries academische werkplaatsen opgericht. Een academische werkplaats is een samenwerkingsverband tussen een praktijkinstelling en een hogeschool of universiteit. De praktijkinstelling krijgt toegang tot onderzoeksresultaten en haar methode en aanpak kunnen wetenschappelijk worden getoetst. Andersom kunnen hogescholen en universiteiten de opgedane kennis toepassen met hulp van de praktijk instelling. Er zijn drie academische werkplaatsen (Amsterdam, Tilburg en Rotterdam), waar professionals, jeugdorganisaties, gemeenten, universiteiten en hogescholen samenwerken aan de ontwikkeling van praktische en bewezen effectieve aanpakken in het bereik van etnische doelgroepen. De academische werkplaats in Rotterdam draagt de naam DWARS: Diversiteit vraagt om kennis en vakmanschap in de Werkplaats voor Academische vorming in de Rotterdamse Stadsregio. DWARS is een netwerkorganisatie, waarin kennis en vakmanschap worden gedeeld tussen doelgroep, praktijk, onderzoek, onderwijs en beleid.
Jongerenwerk op school biedt de mogelijkheid tot een samenhangend aanbod van activiteiten en functies die gericht zijn op de brede ontwikkeling van leerlingen (Sarti et al., 2019a). Leerlingen kunnen bij jongerenwerkers terecht voor bijvoorbeeld een praatje, laagdrempelig advies, ontspanning met schoolgenoten, individuele coaching, talentontwikkeling en verwijzing naar meer gespecialiseerde hulp. Op 20 Amsterdamse VO-scholen uit zes stadsdelen hebben schoolpersoneel en jongerenwerkers de afgelopen twee jaar gewerkt aan het implementeren van het jongerenwerk op school. Gelijktijdig is met een waarderend kader onderzocht in hoeverre deze implementatie is gelukt en welke doelen daarmee gerealiseerd zijn. De onderzoeksresultaten geven zicht op de meerwaarde van het jongerenwerk op school, evenals de mogelijkheden tot versterking en verbetering. De data zijn verzameld via een monitorinstrument en een actieplan, die tijdens drie contactmomenten werden ingevuld door een focusgroep van jongerenwerkers en schoolpersoneel. Aanvullend zijn diepte-interviews en vragenlijsten onder leerlingen afgenomen. Het onderzoek laat zien dat er over de gehele lijn sprake is van wederzijdse toenadering tussen de jongerenwerkers en het schoolpersoneel en dat de leerlingen de meerwaarde van het jongerenwerk zijn gaan ervaren. Dit gebeurde ondanks de coronapandemie en de beperkende maatregelen waardoor het voor jongerenwerkers ingewikkeld was om contact te leggen en relaties op te bouwen met leerlingen en schoolpersoneel.
MULTIFILE
SamenvattingKinderarmoede(bestrijding)Volgens een recente schatting van het SCP1 groeien 270.000 kinderen en jongeren tot 18 jaar in Nederland in armoede op. Dit zijn niet alleen kinderen in bijstandsgezinnen. De helft van deze groep bestaat uit kinderen van werkende armen: ouders die wel een baan hebben, maar onvoldoende inkomen genereren.Armoede bij kinderen zorgt niet automatisch tot problemen op lange termijn, maar kinderen in armoede lopen wél meer risico op problemen in hun ontwikkeling. De inzet van het vorige en huidige kabinet is het voorkomen dat kinderen de dupe worden van de financiële problemen vanhun ouders, door ervoor te zorgen dat kinderen mee kunnen doen en zich daardoor goed kunnen ontwikkelen. Daarvoor worden door het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten en maatschappelijke organisaties via:• Extra structurele middelen gemeentenHet kabinet verstrekt op basis van het regeerakkoord Rutte II structureel jaarlijks € 100 miljoen euro extra voor het armoede- en schuldenbeleid. Met ingang van 1 januari 2017 stelde het kabinet nog eens structureel € 100 miljoen euro extra per jaar beschikbaar.• Extra structurele middelen SAM&Van de additionele € 100 miljoen gaat sinds 1 januari 2017 jaarlijks € 10 miljoen naar Stichting Leergeld, het Jeugdfonds Sport en Cultuur, Stichting Jarige Job en het Nationaal Fonds Kinderhulp, verenigd in het samenwerkingsverband SAM&. De subsidie is verstrekt om meer kinderen te bereiken en voor de opschaling van het aantal voorzieningen per kind.• Incidentele middelenIn het regeerakkoord Rutte III is incidenteel € 80 miljoen aan extra middelen beschikbaar gesteld (verdeeld over 2018, 2019 en 2020) voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede - in het bijzonder onder kinderen.Aanleiding onderzoek en onderzoeksvragenOver de inzet van deze extra structurele middelen zijn tussen het ministerie van SZW en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bestuurlijke afspraken gemaakt. Doel is om alle kinderen voor wie dit niet vanzelfsprekend is te bereiken en te ondersteunen met voorzieningenin natura via de lokale infrastructuur en in samenwerking met diverse partijen, zodat zij kansrijk kunnen opgroeien. Daarbij is ook afgesproken de inspanningen en resultaten periodiek te evalueren. Er vond een evaluatie plaats in 2018. Daarnaast heeft er nog een (kleinere) evaluatie plaatsgevonden in 2019. Dit onderzoek betreft de evaluatie in 2021 over de periode 2018-2020. Er zijn voor dit onderzoek de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:1 In welke mate en op welke wijze hebben gemeenten uitvoering gegeven aan de bestuurlijke afspraken ‘Kansrijk opgroeien voor alle kinderen in Nederland’?2 In welke mate en op welke wijze heeft subsidie aan de vier partijen in SAM& (Stichting Leergeld, het Jeugdfonds Sport en Cultuur, Stichting Jarige Job en het Nationaal Fonds Kinderhulp) meerwaarde ten opzichte van het gemeentelijke beleid?3 In welke mate en op welke wijze hebben de incidentele middelen aan gemeenten bijgedragenaan de versterking van de lokale regiefunctie van het armoedebeleid?4 Wat zijn succes- en knelpunten in de uitvoering van het gemeentelijke armoedebeleid en goede voorbeelden van een integrale aanpak tegen kinderarmoede?Invulling van de bestuurlijke afspraken door gemeentenGemeenten ontvangen het gros van de beschikbaar gestelde middelen en geven samen met maatschappelijke partners invulling aan de bestuurlijke afspraken. Met behulp van een enquête die is ingevuld door 205 gemeenten en aanvullende casestudies in 10 gemeenten is inzichtelijk gemaakt hoe het beleid in Nederlandse gemeenten is opgesteld. Wij keken naar de gesteldedoelen, ingezette middelen en het bereik. Net als uit de tussenevaluatie van 2017 en de evaluatie van 2019 is gebleken, hebben nagenoegalle Nederlandse gemeenten (specifiek) beleid op kinderen in armoede. Uit de enquête en de casestudies blijkt dat zij sinds 2017 echter intensiever aan de slag zijn gegaan met het onderwerp. Er is vaker aandacht voor specifieke doel- en leeftijdsgroepen, er worden meer samenwerkingspartners betrokken en het bereik lijkt gestegen. Hieronder lichten wij de belangrijkste ontwikkelingen uit.Beleid van gemeenten: meer aandacht voor specifieke doelgroepen en integraal werkenZeven op de tien gemeenten in Nederland hebben het kinderarmoedebeleid ondergebracht in de algemene armoedebeleidskaders of -nota’s. Dertien procent heeft een specifiek beleidskader of -nota voor kinderarmoede. In deze kaders en nota’s is het aandeel gemeenten dat aandachtbesteedt aan ten minste één specifieke doel- of leeftijdsgroep gestegen van 40 procent in 2017 naar 88 procent in 2020. Uit gegevens van 166 gemeenten blijkt dat 38 procent geen specifiek doelgroepenbeleid voert. De aandacht van de gemeenten die dat wél doen gaat met name naar werkende armen (46%), vluchtelingen/nieuwkomers (33%), alleenstaande ouders (30%) en/ofarme ZZP’ers (29%). Op het gebied van de doelstellingen van beleid valt ten opzichte van de eerdere evaluaties op dat integraal armoede bestrijden vaker wordt genoemd, naast gangbare doelstellingen als participatie bevorderen, bereik vergroten en preventie en bestrijding van armoede. Gemeenten geven in de casestudies aan dat armoede en schulden sinds twee jaarsteviger en breder zijn verankerd in hun beleid. Er is steeds meer gedeeld besef van de samenhang tussen beleid op het gebied van financiële bestaanszekerheid en ander beleid zoals op gezondheid, onderwijs en jeugd.Extra structurele middelen om het aanbod te verbreden, samenwerking voor een groter bereik. De extra structurele middelen zijn door gemeenten vooral ingezet om het bestaande aanbod aan voorzieningen en regelingen te verbeteren. Deze middelen lijken grotendeels additioneel ingezet, in lijn met de bestuurlijke afspraken. Daarnaast is met de overige ontvangen middelen meeringezet op samenwerking met maatschappelijke partners. Op dit moment werkt 88 procent van de gemeenten samen met een of meer partijen binnen SAM&. Met name de groei van het aantal gemeenten dat samenwerkt met Stichting Leergeld springt daarbij in het oog. Uit de interviews komt naar voren dat de meerwaarde van de samenwerking vooral zit in het aanvullende bereikdat de samenwerkingspartners hebben, bijvoorbeeld door de huisbezoeken die zij doen en de inzet van lokale netwerken. Doordat pakketten zijn verruimd en in bepaalde gemeenten ook inkomensnormen, gecombineerd met het gegeven dat gemeenten steeds vaker samenwerking opzoeken met anderepartijen, lijkt een groter deel van de doelgroep te worden bereikt. Doel van de bestuurlijke afspraken is dat alle kinderen in bijstandsgezinnen worden bereikt en 70 procent van de kinderen in gezinnen van werkende armen. Op dit moment wordt het totale bereik onder deze twee groepen samen geschat op 81 procent, in de evaluatie van 2017 werd dit op 43 procent geschat.Het bereik van de doelgroep lijkt daarmee dus bijna verdubbeld.Verbeterpunten liggen bij bereik van werkende armen en privacywetgevingToch is er nog wel sprake van witte vlekken in het bereik. Gemeenten krijgen met name weinig grip op de groep werkende armen. Oorzaken daarvan zijn aan de kant van de doelgroep onder meer schaamte om een regeling aan te vragen, een onoverzichtelijk of slecht aansluitend aanbod, niet weten dat men in aanmerking komt voor een regeling en/of de weg naar de gemeente nietweten te vinden. Vanuit de gemeenten worden met name belemmeringen door privacywetgeving ervaren, waardoor niet zonder meer inzicht kan worden verkregen in inkomensgegevens van inwoners. Zo ontstaat er een mismatch, zowel vanuit de inwoner richting gemeente als andersom. Gemeenten geven aan géén volledig zicht te hebben op de doelgroep. Een verklaringhiervoor is mogelijk de toegenomen aandacht voor de groep werkende armen. Gemeenten hebben moeite om deze groep in kaart te brengen en te bereiken waardoor volledig zicht op dedoelgroep ontbreekt. Het aantal gemeenten dat (groten)deels zicht heeft op de doelgroep is sinds 2017 echter wel toegenomen van 74 procent naar 88 procent.Samenwerking binnen en met SAM&-partijenBij de samenwerking binnen SAM& maken wij onderscheid tussen samenwerking van de vier organisaties op landelijk en op lokaal niveau. Op landelijk niveau is de website www.samenvoorallekinderen.nl het meest in het oog springende voorbeeld van de samenwerking. In de lokale samenwerking binnen gemeenten gaat het veelal om de samenwerking tussen Leergeld en het Jeugdfonds Sport en Cultuur omdat dit de partijen zijn dielokaal werken. Bestuurlijke afspraken hebben impuls gegeven aan het aantal samenwerkingspartners Gemeenten maken zoals genoemd bij de uitvoering van beleid steeds vaker gebruik van samenwerkingspartners. Nagenoeg alle gemeenten (96%) zeggen – net als in 2017 en 2019 – datzij samenwerken met ten minste één maatschappelijk partner. Daarnaast werkt op dit moment 88 procent met een of meerdere partijen van SAM& samen. We zien tegelijk een stijging in het aantal samenwerkingspartners van gemeenten. Van de gemeenten die samenwerken met een ofmeerdere organisaties van SAM& geeft ruim 40 procent aan dat deze samenwerking in 2017 oflater is gestart. Daarmee lijken de bestuurlijke afspraken die in 2016 zijn gemaakt een impuls tehebben gegeven aan de samenwerking. Opvallend daarbij is dat het gemiddeld aantalsamenwerkingspartners van een gemeente lijkt samen te hangen met de omvang van eengemeente. Onder de deelnemende G40-gemeenten zijn dit gemiddeld 6,2 organisaties en onderde overige gemeenten 5,1. Gemeenten in een samenwerkingsverband werken gemiddeld met 6,6organisaties samen.2 Op basis van de opgegeven aantallen van 47 gemeenten. Met de beschikbare gegevens bleek het niet mogelijk eenonderscheid te maken tussen het bereik van kinderen in bijstandsgezinnen en kinderen van werkende armen.Vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede 8 van 90Samenwerking met SAM& op lokaal niveau leidt tot groter bereikSamenwerking met SAM& partners draagt met name op lokaal niveau bij aan het vergroten vanhet bereik. De lokale afdelingen hebben een goed lokaal netwerk, wat betekent dat er meermaatwerk kan worden geleverd (door samenwerking met bijv. ondernemers op te zoeken) en hetbereik wordt vergroot (doordat meer kinderen in armoede worden gevonden). Doordat mogelijkis gemaakt dat Stichting Leergeld ook bij de andere organisaties aanvragen mag doen is ook hetaantal voorzieningen waar een kind gebruik van kan maken gestegen. Er wordt aan gewerkt datalle organisaties kunnen doorverwijzen naar elkaar. Samenwerken gaat echter niet vanzelf envereist de nodige inspanning van alle partijen. Dit kost tijd en een heldere communicatie entaakverdeling is van belang.Meerwaarde van landelijke portal wordt nog niet gezienDe meerwaarde van de landelijke portal www.samenvoorallekinderen.nl en de landelijkecommunicatiecampagne wordt nog niet gezien. De portal is ontwikkeld om een extraaanvraagroute te zijn om zo meer ouders te bereiken. Ouders en intermediairs kunnen aanvragenindienen. Het verschilt per gemeente wat aangevraagd kan worden.De ontwikkeling van de portal heeft lang geduurd waardoor ook andere initiatieven zijn ontstaan.Lokaal bekendheid geven aan de portal lijkt een groter effect te hebben dan een landelijkecommunicatiecampagne.Invulling regiefunctie en besteding incidentele middelenGemeenten hebben vanuit uit het Rijk incidentele middelen gekregen in 2018, 2019 en 2020 voorhet versterken van de toegang tot en effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening en deversterking van de lokale regiefunctie van het armoedebeleid. Uit de casestudies blijkt dat veelgemeenten niet direct weten wat de incidentele middelen zijn, na doorvragen herkende men hetwel. Het versterken van de regiefunctie is een breed begrip dat door gemeenten een eigeninvulling krijgt. De helft van de gemeenten is hier mee aan de slag gegaan en weet ook dat daar deincidentele middelen voor zijn ingezet.De meest genoemde activiteiten voor het versterken van de regiefunctie zijn het verbeteren vande communicatie over het aanbod aan voorzieningen en het toegankelijker maken vanschuldhulpverlening. Bijna alle gemeenten ontwikkelden daarnaast (en de voorzieningen innatura) ook andere beleidsinitiatieven. Zo zette driekwart van de gemeenten voorlichtings- enpreventie activiteiten voor jeugd en jongeren in. Ook werken gemeenten steeds meer met eenintegrale aanpak van armoede en schuldproblemen, 61 procent van de gemeenten heeft dit deafgelopen jaren opgepakt en de helft van de gemeenten gaat hier (ook) de komende twee jaar meeaan de slag. Dit gebeurt enerzijds beleidsmatig doordat de medewerkers/afdelingen Onderwijs,Werk en Inkomen, Wmo en Jeugd samenwerken bij de ontwikkeling van armoedebeleid.Anderzijds gebeurt het in de uitvoering door toevoeging van de schuldhulpverlening in detoegang van het sociaal domein en door naar meerdere leefdomeinen te kijken dan alleen dehulpvraag op het gebied van armoede.De incidentele middelen zijn in 2020 voor het laatst uitgekeerd. Toch geven gemeenten aan datzij met de ingezette initiatieven en acties doorgaan. Bijna twee derde geeft aan sowieso door tegaan en 12 procent geeft aan de evaluatie af te wachten of het nog niet te weten. Een op de vijfgemeenten geeft aan dat de initiatieven stopgezet moeten worden wanneer er geen geld meervoor is.Vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede 9 van 90Belangrijkste succes- en knelpuntenTer afsluiting benoemen wij nog kort de belangrijkste succes- en faalfactoren vankinderarmoedebeleid, op basis van de casestudies en de vragenlijst. De belangrijkstesuccesfactoren zijn:1 Samenwerking met maatschappelijke organisaties: uit de antwoorden op de enquête blijktduidelijk dat veel gemeenten de samenwerking met lokale maatschappelijke organisaties alsbelangrijkste succesfactor zien. Deze samenwerking biedt meerwaarde door de expertise diediverse partners inbrengen op het terrein van kinderarmoede. Bovendien maken de diversepartijen gebruik van verschillende netwerken om kinderen te bereiken.2 De breedte van het voorzieningenpakket voor kinderen: door een breed voorzieningenpakketen een ruimhartig minimabeleid te voeren kunnen gemeenten meer maatwerk leveren.3 Communicatie en aanvraagprocedures: bij gemeenten en maatschappelijke organisaties leeftin toenemende mate het besef dat er verschillende communicatiekanalen - persoonlijk,schriftelijk en digitaal – naast elkaar moeten worden ingezet. Daarnaast is het van belanglaagdrempelige aanvraagprocedures in te richten. Voor de ene ouder is dat een digitaleaanvraagprocedure en voor bijvoorbeeld laaggeletterde ouders zijn het juist fysiekeinloopspreekuren bij verschillende ‘vindplaatsen’.4 Eenvoudige toegang; voorkomen van versnippering: hoewel veel gemeenten desamenwerking met maatschappelijke partners juist als een succesfactor zien, kan dekeerzijde hiervan zijn dat het aanbod op het gebied van kinderarmoede versnipperd raakt. Erzijn gemeenten waarbij alle regelingen voor kinderen in armoede worden uitgevoerd door éénpartij met één centrale aanvraagprocedure voor alle kindvoorzieningen. Gemeenten die nietzo’n eenduidig loket hebben proberen dit op te lossen door met de diverse partners afsprakente maken over de onderlinge samenwerking of door de regelingen in elk geval samen tebrengen op één website.5 Budgetten vanuit het rijk voor kinderarmoede: uit de tien casestudies blijkt dat deze middelenvaak een extra impuls hebben gegeven aan het gemeentelijk beleid op het vlak vankinderarmoede en daadwerkelijk zijn gebruikt bovenop de bestaande financiële middelen.6 Politiek draagvlak: succes hangt af van het engagement van het college en de gemeenteraad.In de interviews werd geopperd dat dit mogelijk lijkt samen te hangen met de partijenvertegenwoordigd in het college en/of de raad, maar dat hoeft niet. Juist op het terrein vankinderarmoede is er in veel gemeenteraden ook draagvlak van partijen van links tot rechts enzijn de verschillen van inzicht over de aanpak niet zo groot.7 Huisbezoeken: in de casestudies gaven meerdere gemeenten aan dat men huisbezoeken (bijv.door Stichting Leergeld) aflegt, zij meerwaarde zien omdat ze op die manier een kijkje achterde voordeur krijgen.Hoewel veel gemeenten tevreden zijn over hun bereik van kinderen in armoede en hun pakketaan voorzieningen, noemen zij ook knel- en aandachtspunten en mogelijkheden tot verbetering.8 Beoordeling van bereik: veel gemeenten hebben moeite met het beoordelen van hunkwantitatieve resultaten op het gebied van bereik. Niet alle kinderen in armoede hebbenbijvoorbeeld een laptop nodig of willen sporten. Is 50 procent bereik van de doelgroep vooreen regeling vervolgens veel of weinig? Verder hebben gemeenten cijfers over de omvang vande totale populatie kinderen in armoede niet altijd paraat. Ze maken niet altijd gebruik vanCBS cijfers om de populatie van kinderen in armoede in beeld te brengen.Vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede 10 van 90Hiervoor ontbreekt expertise en/of tijd. Als er meer partijen in een gemeente actief zijn op hetvlak van kinderarmoede, bijvoorbeeld Stichting Leergeld en Jeugdfonds Sport & Cultuur, weetde gemeente (en de partijen) vaak alleen het aantal bereikte kinderen per organisatie tenoemen, maar is niet bekend hoeveel overlap in gezinnen tussen de twee organisaties er is.9 Weinig sturing op resultaten fondsen: verder valt op dat gemeenten de fondsen als StichtingLeergeld en Jeugdfonds Sport & Cultuur vaak geen concrete doelstellingen meegeven quagroei in bereik.10 Bereik van werkende armen: veel gemeenten hebben begin 2021 nog geen specifiekeprojecten of communicatiestrategie voor kinderen van werkende armen. Deze groep wordt inde meeste gemeenten op de hoogte gebracht van de regelingen voor kinderen in armoededoor algemene voorlichting, de website van de gemeente, gemeentepagina’s in regionalekranten, gemeentenieuws op sociale media en folders op publieke plekken zoals bibliotheken.De handreiking voor werkende armen van SAM& kan helpen.311 Het betrekken van kinderen en jongeren: een meerderheid van de gemeenten (76%) betrektkinderen en jongeren op enige wijze bij het kinderarmoedebeleid. Een aanzienlijk deel van degemeenten vindt het echter moeilijk om kinderen en jongeren te betrekken bij beleid op hetvlak van kinderarmoede. Voornaamste knelpunten hebben te maken met het vinden eninteresseren van de jongeren. De belevingswerelden van jongeren en de (systeem)wereld vangemeenten liggen ver uit elkaar. Gemeenten hebben daarom enerzijds moeite hoe ze jongerenmoeten bereiken, wat veel capaciteit kost, en anderzijds weten ze jongeren niet voldoende teenthousiasmeren. Er zijn handreikingen van het NJI en Missing Chapter Foundation diewaardevol kunnen zijn4.12 Aandachtspunten bij inkomenstoetsen: bij de inkomenstoets dient men niet alleen te kijkennaar het netto inkomen, maar naar het besteedbaar inkomen. Er kunnen redenen zijn, zoalsschulden of hoge vaste lasten, waardoor iemand weinig overhoudt van het inkomen.Deelname aan een minnelijk of wettelijk schuldhulptraject is daarom bij sommige gemeentenook een toelatingscriterium voor minimaregelingen, waaronder die op het vlak vankinderarmoede. Dit is echter nog zeker niet overal het geval.13 Delen van gegevens: een aantal gemeenten benoemt dat er vanuit maatschappelijkeorganisaties zoals scholen en (sport)verenigingen angst is om gegevens van gezinnen met degemeente te delen, omdat ze bang zijn de regels van de Wet Algemene VerordeningGegevensbescherming (AVG) te overtreden. De kennis over wat mag en wat niet, is vaak nietaanwezig bij deze organisaties. Het thema ‘delen van persoonsgegevens’ was geen explicietevraag in het onderzoek, maar is in sommige interviews wel aan de orde gekomen. Sommigemaatschappelijke organisaties laten gezinnen een toestemmingsverklaring ondertekenenwaarmee uitwisseling van gegevens tussen bijvoorbeeld Leergeld en Jeugdfonds Sport &Cultuur mogelijk wordt.3www.samenvoorallekinderen.nl/altijd-op-een-richeltje-lopen/4 www.nji.nl/kennis/publicaties/nji-publicaties/handreiking-duurzame-jongerenparticipatie;https://kansendoorallekinderen.nl/toolbox/Vervolgevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede 11 van 9014 Budget voor kindvoorzieningen onder druk door bezuinigingen gemeenten: bij zeven op detien gemeenten worden de middelen volledig additioneel ingezet en een kwart zet ze deelsadditioneel in en heeft een deel gesubstitueerd. De middelen zijn ingezet op armoedebeleid endan met name op het verstrekken van voorzieningen in natura ter bevordering vanmaatschappelijke participatie en school. Gemeenten geven aan dat het goed zou zijn als deextra structurele middelen voor kinderarmoede niet worden ingetrokken om zo dezevoorzieningen te kunnen blijven verstrekken. Daarnaast wordt aangegeven dat de middelenonderdeel zijn van bezuinigingsdiscussies.
Onderscheidend voor het beroepsonderwijs is dat het leerproces van studenten in het perspectief staat van kwalificeren tot startend beroepsbeoefenaren en dat het leren en begeleiden van dat leren plaatsvindt op school én op de werkplek. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is het aandeel leren op de werkplek aanzienlijk. Het gaat om 80% in de beroepsbegeleidende leerwegen (bbl) met 30,6 % van de studentenpopulatie en om minimaal 20% tot maximaal 60% in de beroepsopleidende leerwegen (bol) met 69,4% procent van de studentenpopulatie.1 Zowel de docenten in onderwijsinstellingen als praktijkopleiders/werkbegeleiders2 in leerbedrijven spelen een belangrijke rol in het opleidingsproces van mbo-studenten.
Dit onderzoek is een eerste verkenning in Nederland naar de impact op slachtoffers van online delicten, de behoeften van slachtoffers en de verantwoordelijkheden van politie, justitie en andere instanties bij de afhandeling van dergelijke delicten. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de vraag in hoeverre en hoe de situatie en behoeften van slachtoffers van online criminaliteit afwijken van de situatie en behoeften van slachtoffers van traditionele offline delicten. Immers, als daar meer zicht op is wordt ook duidelijk of het bestaande slachtofferbeleid – dat ontwikkeld is voor traditionele offline delicten – voorziet in de behoeften van slachtoffers van online criminaliteit. Onder de noemer ‘online criminaliteit’ vallen diverse delicten die kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: cybercriminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit. Onder cybercriminaliteit vallen delicten waarbij de ICT-structuur zelf doelwit is én waarbij voor het plegen van dat delict ICT van wezenlijk belang is voor de uitvoering. Voorbeelden zijn het hacken van een database met persoonsgegevens of het platleggen van een website van een bank met een zogenaamde DDoS-aanval. Dit soort delicten wordt ook wel cyber dependent crimes genoemd. Onder gedigitaliseerde criminaliteit vallen traditionele offline delicten die ook online kunnen worden gepleegd. Voorbeelden zijn fraude via internet en de verspreiding van kinderpornografisch materiaal. Dit soort delicten wordt ook wel cyber enabled crimes genoemd. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/rutgerleukfeldt/
Eigen veiligheid of slachtoffers voorkomen (hoofdstuk 2) betreft een politieel onderwerp dat een nauwe relatie heeft met de AMOK-procedure. Vaak wordt deze procedure vereenzelvigd met school shootings; maar ook deze gebeurtenis laat zien dat dit begrip niet altijd de lading dekt. Het hoofdstuk (3) over de gezaghebbende professionals en professionele gezagsdragers zoomde in op beide categorieën en ook op de relatie tussen operationele functionarissen en de autoriteiten. Het hoofdstuk 4 gaat over de vraag: Wat weegt zwaarder: zorgvuldig forensisch onderzoek of de belangen van nabestaanden ? Na het hoofdstuk over de dodelijke slachtoffers volgde een hoofdstuk (5) over de gewonden. In de media is er met name na het uitkomen van het IOOV-rapport beroering ontstaan over het gemis aan medewerking van ziekenhuizen. Wij hebben geprobeerd de achterliggende verklaringen hiervoor te vinden. Het meest uitgebreide hoofdstuk (6) behandelde de relatie tussen het GBT en de driehoek. Gedurende de dag is een aantal zaken in de driehoek besproken en feitelijk besloten (en soms daarna nog bekrachtigd in het GBT). Verschillende bekende dilemma’s die spelen tussen het gemeentelijk/burgemeesterlijk belang en het strafrechtelijk belang zijn in deze Alphense casus belicht. Crisismanagement is vooral communicatiemanagement, zo stelden wij in hoofdstuk 7, waarbij met de snelle opkomst van de sociale media dit landschap niet alleen danig is veranderd, maar het voor gemeenten en andere betrokkenen alleen maar lastiger lijkt te zijn geworden om het goed te doen. Het laatste meer thematische hoofdstuk (8) behandelde de wijze waarop bij betrokken organisaties (politie, ambulancedienst en gemeente) na afloop de nazorg voor het eigen personeel is opgepakt