Service of SURF
© 2025 SURF
Sinds enige jaren is er een discussie gaande over de problemen die docenten en leerlingen ondervinden als gevolg van de overladenheid van het huidige scheikundeprogramma voor havo en vwo en de wegen waarlangs een oplossing moet worden gezocht. Enige jaren geleden werd al opgemerkt: "Er is [] een studeerbaarheidsprobleem ontstaan dat tot uiting komt in verwarring en motivatieverlies bij leerlingen" (Bulte, Carelsen, Davids, Morelis, Jansen-Ligthelm, Pilot, Velthorst, & De Vos, 2000, p. 2). Als oplossing voor de hierboven beschreven problematiek wordt door vakdidactici onder meer onderzoek gedaan naar mogelijkheden om scheikundeonderwijs betekenisvoller te laten zijn voor leerlingen (zie bijvoorbeeld Westbroek, Klaassen, Bulte, & Pilot, 2003). Omdat de mate waarin er sprake is van betekenisvol leren uiteindelijk ook afhankelijk is van de kwaliteit van de leeractiviteiten van leerlingen doen we vanuit een leerpsychologische invalshoek onderzoek naar de wijze waarop leerlingen de leerstof voor het vak scheikunde verwerken.
In dit artikel wordt verslag gedaan van een exploratief onderzoek naar de relatie tussen metacognitieve opvattingen van leerlingen in 3, 4 en 6 VWO enerzijds en hun oriëntatie ten aanzien van de scheikunde anderzijds. In verband hiermee is een onderscheid gemaakt tussen een macro- en een submicro-oriëntatie. Wat betreft de metacognitieve opvattingen is door middel van vragenlijsten informatie verzameld omtrent de op scheikunde betrekking hebbende leerconcepties, epistemologische opvattingen en doeloriëntaties van de leerlingen. Met behulp van principale componenten analyses is nagegaan hoe deze variabelen onderling samenhangen, waarbij 'competentiegerichtheid' als eerste factor naar voren kwam. Kenmerkend voor de huidige scheikundemethoden is dat wordt uitgegaan van het macro-aspect. Het is daarom niet verwonderlijk dat een ruime meerderheid van de leerlingen in de door hen geproduceerde concept maps blijk gaf van een macro-oriëntatie. Op grond van hun scores op de factor competentiegerichtheid werden de leerlingen ingedeeld in twee categorieën. Vooral de meer competentiegerichte 6 VWO-leerlingen bleken vaak een submicro-oriëntatie te vertonen. Verondersteld wordt dat meer competentiegerichte leerlingen de neiging hebben 'heen-en-weer te denken' tussen het macro- en het submicro-aspect. Het verdient aanbeveling in het scheikundeonderwijs meer aandacht te schenken aan het leren heen-en-weer te denken, omdat deze competentie als essentieel voor de scheikunde kan worden beschouwd.
Resultaten van praktijkonderzoek naar wat studenten aan de lerarenopleiding leren van een bedrijfsstage, en hoe je kunt stimuleren dat de studenten daarover gaan nadenken. Hiervoor is een laagdrempelig reflectie-instrument ontwikkeld: het leerwinstdocument (zie p. 18). Dit vraagt studenten stil te staan bij hun eigen gevoelens van verbazing, trots, frustratie etc. Het doel is dat ze zichzelf gaan observeren, en dat ze zo gaan herkennen dat ze iets aan het leren zijn. Vervolgens koppelen ze de situatie die dit gevoel heeft opgeroepen aan vooraf opgestelde leerdoelen. Tot besluit verwoorden de studenten op een opbouwende manier wat ze aan deze ervaring (kunnen) hebben. Zo worden de studenten worden uitgedaagd om verschillende soorten leerwinst vast te leggen en om na te denken hoe zij door deze leerervaringen de leraar kunnen worden die zij willen zijn. Om de vertaling naar hun toekomstige werk als leraar nog verder te maken brachten studenten ook een advies uit over projectonderwijs in een verwante opleiding (leraar biologie). Zo moesten ze nog explicieter hun mening vormen over de didactiek van projectonderwijs. Het 'leerwinstdocument' is ontwikkeld voor studenten in de lerarenopleidingen Natuurkunde, Scheikunde en Techniek, maar is met beperkte aanpassingen goed bruikbaar voor projectonderwijs vanuit andere vakken.