Service of SURF
© 2025 SURF
Introduction Indoor team sport players have a high injury risk (Theisen et al., 2013). It is assumed that psychosocial stress and recovery have an impact on this risk (Jung, 2000). The aim of this study is to investigate if changes in psychosocial stress and recovery during the course of a season are related to injury occurrence. Methods During the 2011-2012 competitive season 66 male and female indoor team sport players (age:22.2±3.4yr, lenght:189.2±10.7cm, weight:82.9±13.0kg) participated in this study. To assess psychosocial stress and recovery the players completed the Dutch version of the RESTQ-Sport (Nederhof et al., 2008) every three weeks. Difference scores were calculated for each three-week period for the 19 subscales of the RESTQ-Sport. Injuries were registered during the course of the season by the medical staff of the team according to the FIFA registration system (Fuller et al., 2006). Comparisons were made between injured and non-injured players for the mean difference (Mdiff) scores on the 19 subscales of psychosocial stress and recovery. The mean difference was taken over the two 3 week periods before the injury for the injured players and the mean difference over all remaining periods was taken for the non-injured players. Results Fifty-three injuries (80%) were reported, resulting in an average of 15.6 days of medical attention and 16.7 days of time loss.
Physical and psychosocial stress and recovery are important performance determinants. A holistic approach that monitors these performance determinants over a longer period of time is lacking. Therefore this study aims to investigate the effect of a player’s physical and psychosocial stress and recovery on field-test performance. In a prospective non-experimental cohort design 10 female Dutch floorball players were monitored over 6 months. To monitor physical and psychosocial stress and recovery, daily training-logs and three-weekly the Recovery-Stress Questionnaire for Athletes (RESTQ-Sport) were filled out respectively. To determine field-test performance 6 Heart rate Interval Monitoring System (HIMS) and 4 Repeated Modified Agility T-test (RMAT) measurements were performed. Multilevel prediction models were applied to account for within-players and between-players field-test performance changes. The results show that more psychosocial stress and less psychosocial recovery over 3 to 6 weeks before testing decrease HIMS performance (p≤0.05). More physical stress over 6 weeks before testing improves RMAT performance (p≤0.05). In conclusion, physical and psychosocial stress and recovery affect submaximal interval-based running performance and agility up to 6 weeks before testing. Therefore both physical and psychosocial stress and recovery should be monitored in daily routines to optimize performance.
LINK
© Georg Thieme Verlag KG. The purpose was to investigate how a negative life event (NLE) affects perceived psychosocial stress, recovery and running economy (RE). Competitive runners were monitored in a prospective non-experimental cohort study over one full training season in which they experienced the same unplanned severe NLE. 16 runners recorded stress and recovery scores (RESTQ-Sport) every week. The average scores over 3 weeks before the NLE were used as a baseline and were compared to scores during the week of the NLE (week 0), week 1 and week 2. 7 runners completed a submaximal treadmill test before and after the NLE. Repeated measures ANOVAs revealed that most scores on general stress scales were increased in week 0 and 1. Of the general recovery scales, "general well-being" was decreased in week 0 and 1, "social" and "physical recovery" were decreased in week 0. No changes in the sport-specific stress scales were found. However, 2 of the sport-specific recovery scales were decreased in week 0. An impaired RE was shown 3 weeks after the NLE. Therefore, it is important to know what is going on in an athlete's life, because stressful life events alter RE after the stress and recovery already returned to normal levels.
Door de aardbevingsproblematiek in Groningen ondervinden veel inwoners van het gebied psychosociale problemen (zie Dückers et al., 2023 voor het meest recente overzicht). Het governance systeem voor versterking en schadeherstel speelt hier een grote rol in. Bewoners die meervoudige schade aan de woning hebben en lang in procedures rond schadeherstel en versterking zijn verwikkeld, hebben een aanmerkelijk slechtere algehele en mentale gezondheid en ervaren meer stressgerelateerde gezondheidsklachten. Ook ervaart deze groep meer gevoelens van onveiligheid en heeft minder vertrouwen in de overheid.Ook kinderen en jongeren ervaren psychosociale klachten door de aardbevingsproblematiek. Onderzoek wijst uit dat een deel zich angstig en onveilig voelt door de aardbevingen (Zijlstra et al., 2022). Ook maken kinderen en jongeren zich zorgen om mensen in hun omgeving en hebben ze last van de bouwwerkzaamheden rond de versterkingsopgave. Door verhuizingen lijdt de verbondenheid die zij voelen met hun slaapkamer, huis of buurt er ook onder. Bovendien, maakt stress die ouders ervaren kinderen angstiger en kan stress ook tot gevolg hebben dat ouders minder aandacht hebben voor hun kinderen. Tot slot is het vertrouwen van jongeren in de overheid laag en voelen zij zich tweederangs burgers (Zijlstra et al., 2022).Een rapport van de Ombudsman wijst uit dat 1 op de 5 Groningse jongeren het leven een onvoldoende geeft, tegenover 13% landelijk (Kinderombudsman, 2022). Het ervaren van sociaalemotionele problematiek en trauma in de kinderjaren – de jaren waarin zij een veilige basis moeten hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen - kan grote gevolgen hebben voor de rest van het leven van deze kinderen en jongeren (zie bijv. Golombok, 2000). Dit kan eventueel bovenop reeds bestaande (intergenerationele) armoede en werkloosheid komen of een chronische ziekte bij een van de gezinsleden. Deze problemen zijn gemiddeld meer aan de orde in de provincie Groningen dan ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde (Visser). Ook zijn er in Groningen meer jongeren met een ernstige lichamelijke ziekte of beperking (GGD, 2020).Er zijn verschillen in hoe kinderen en jongeren omgaan met de emotionele problemen die zij ervaren. Sommige jongeren accepteren dat de gevolgen van de aardbevingsproblematiek nou eenmaal bij het leven hoorden en spreken over hun gevoelens met hun ouders (Zijlstra et al., 2022). In andere gezinnen wordt er juist bewust niet over de aardbevingsproblematiek gesproken om zo stress te beperken. Verder blijkt dat jongeren onderling weinig met elkaar praten over de problematiek. Dit wordt ook niet aangemoedigd op school, waar meer oog is voor de technische aspecten van de versterkingsopgave. Toch hebben jongeren wel behoefte om, naast de technische kant, ook te praten over de emotionele kant met familie, vrienden en op school (Zijlstra et al., 2022).Om gedupeerde bewoners te ondersteunen zijn er verschillende initiatieven in het leven geroepen. Voor psychische ondersteuning zijn er bijvoorbeeld aardbevingscoaches vanuit WIJ Groningen, en de organisaties Geestelijke Verzorgers Aardbevingsgebied en Platform Kerk en Aardbeving. Stut en Steun (gezamenlijk initiatief van de Groninger Bodem Beweging en het Groninger Gasberaad) biedt praktische ondersteuning bij het omgaan met instanties en de Commissie Bijzondere Situaties zorgt voor doorbraken in moeilijke dossiers. Het Nationaal Programma Groningen is opgericht om de regio een nieuwe impuls te geven. De GGD en Aardbevingsacademie bieden een breed scala aan trainingen voor professionals. Daarnaast is er een smartengeldregeling in het leven geroepen. Deze valt net als fysieke schade onder de verantwoordelijkheid van het IMG. Volwassenen kunnen al aanspraak maken op een immateriële schadevergoeding. Vanaf eind maart 2023 kunnen ook kinderen en jongeren (0-18 jaar) aanspraak maken hierop. Echter, deze immateriële schadevergoeding is naar verwachting onvoldoende om kinderen en jongeren te ondersteunen bij de problematiek die zij ervaren en kan daarnaast mogelijk ongewenste effecten teweeg brengen op groepsniveau.Dit heeft te maken met dat tot dusver gevoerd beleid ongelijkheid in de hand heeft gewerkt en sociale relaties binnen dorpen onder druk heeft gezet (Onafhankelijke Raadsman, 2016, 2017; Postmes et al., 2017b, 2018; Stroebe et al., 2018b). Bij schadeopnames traden er bijvoorbeeld verschillen op tussen beoordelaars met uiteenlopende vergoedingen tot gevolg. In de versterkingsopgave waren technische modellen, met over tijd veranderende normering, het uitgangspunt. Dit had tot gevolg dat binnen dorpen en straten verschillende niveaus van versterking werden toegepast. Jaloezie en conflicten komen steeds vaker voor (Duckers et al., 2023), mede door de langdurige aard van deze crisis (Pot et al., 2021). De immateriële schadevergoeding onder kinderen en jongeren kan mogelijk eenzelfde uitwerking hebben wanneer er verschillen zijn in de hoogte van de vergoeding binnen buurten, klassen, sportverenigingen of andere leefwerelden waar jongeren deel van uitmaken. Ondanks dat de regeling het leed tracht te verzachten, kan deze dus tegelijkertijd mogelijk een risico vormen voor de psychische gezondheid van kinderen en jongeren als de sociale cohesie wordt aangetast. Dit terwijl goede sociale relaties juist kunnen bijdragen aan het voorkomen van psychische stress op persoonlijk niveau (Postmes et al., 2016, 2017a; Stroebe et al., 2019d), zo ook bij jongeren (Zijlstra et al., 2022). Jongeren ervaren bijvoorbeeld sociale cohesie wanneer er gezamenlijk wordt gesproken over oplossingen in hun buurt of wijk of wanneer zij deelnemen aan protesten.Naast de uitrol van de immateriële schaderegeling voor kinderen, heeft Staatssecretaris Vijlbrief (Mijnbouw) op 23 november 2022 aangekondigd extra maatregelen te nemen bovenop alle bestaande programma’s om Groningse kinderen en jongeren te ondersteunen (Rijksoverheid, 2022). Zo is geopperd om de medewerkers van de kindertelefoon te trainen in dit onderwerp, aangepast informatiemateriaal te ontwikkelen over versterking en schade (IMG), en meer onderzoek te doen naar de situatie van kinderen en jongeren (RUG).In deze context heeft het IMG een tweeledige vraag bij ons neergelegd. Het eerste deel is gericht op de dienstverlening door IMG n.a.v. de uitvoering van de Immateriële schaderegeling voor kinderen (IMK) en op individuele immateriële hulpverlening. IMG geeft aan dat zij merken in hun dienstverlening dat aanvragers méér nodig kunnen hebben dan de schadevergoeding waarvoor zij bij IMG in aanmerking komen; sommige mensen hebben psychosociale hulp nodig. Niet iedereen die dat nodig heeft, lijkt de weg te kunnen vinden naar die hulp. Ook is de hulp misschien niet altijd passend voor het door mijnbouw/gaswinning veroorzaakte leed. IMG gaat hierover met aanvragers wel in gesprek, maar is zelf geen hulpverlenende instantie en verwijst waar passend door (naar bijv. huisarts, maatschappelijk werk of aardbevingscoaches). IMG geeft aan graag de menselijke kant meer aandacht te willen geven, in het bijzonder voor de nieuwe doelgroep kinderen/jongeren. IMG beoogt meer een ‘oog- en oorfunctie’ te vervullen voor psychosociale problematiek, deze beter te signaleren en mensen te helpen met een warme overdracht naar hulpinstanties, zodat bewoners de juist psychosociale hulp krijgen. Dit voornemen sluit goed aan bij de aanbeveling dat verschillende instanties meer samen moeten werken ten behoeve van de gedupeerde bewoners (Bovenhoff et al., 2021). Dit deel van de opdracht zou later uitgebreid kunnen worden naar volwassenen.Het tweede deel van de vraag van het IMG betreft een verkenning naar een bredere aanpak voor het herstel van mentaal welbevinden van minderjarigen en jongeren in het aardbevingsgebied, waarbij de nadruk ligt op maatregelen / aanbod van collectieve aard, zowel materieel als immaterieel. Het IMG wil een inventarisatie laten uitvoeren van de beschikbare kennis over behoeften van kinderen en jongeren in het aardbevingsgebied. Tevens zal een brede verkenning uitgevoerd worden naar het beschikbare en het mogelijke en gewenste aanbod om tegemoet te komen aan die behoeften.
Aanleiding: De eerstelijnszorg wordt steeds vaker geconfronteerd met patiënten die niet één duidelijk te definiëren probleem hebben. Echter weten behandelaars niet goed waar ze voor dergelijke patiënten tijdens de behandeling de nadruk op moeten leggen. Tegelijkertijd wordt de druk om gepersonaliseerde zorg te bieden steeds groter, zowel vanuit de RVS als vanuit de steeds kritischer wordende patiënt. Kan dit anders? Probleemstelling: Hoe kunnen fysiotherapeut en patiënt samenwerken om effectief informatie te verzamelen mbt de biopsychosociale context, zodat binnen complexe vraagstukken samenhang en urgentie voor de behandeling geprioriteerd kunnen worden? Uitvoering: Wij beginnen dit project met 4 groepsinterviews over zelfonderzoek van 1 uur, welke zullen worden afgenomen door de hoofdonderzoeker. Aanwezig zijn de fysiotherapeut en 2 patiënten per groepsinterview (8 patiënten in totaal). 2 groepsinterviews vinden plaats met patiënten uit de zelfonderzoekende communities, 2 groepsinterviews vinden plaats met patiënten uit de fysiotherapiepraktijk. Daarna doen wij gebruikersonderzoek met 2 patiënten naar verschillende methoden van dataverzameling, zoals sensoren/wearables en vragenlijsten. Hieruit komt een analyse voort naar de bruikbaarheid van de data uit de diverse methoden. Op basis van deze resultaten organiseren wij een netwerkbijeenkomst waarin wij de resultaten zullen presenteren, hier discussie over faciliteren en de vraagarticulatie aan zullen scherpen voor een volgende onderzoeksaanvraag. Deliverables: • Conceptmodel voor methodiek om vóór de behandeling te bepalen welke biopsychosociale data belangrijk is en hoe deze verzameld moet worden, zodat de behandeling kan evolueren obv resultaten uit zelfonderzoek. Dit conceptmodel wordt opgesteld obv de resultaten uit de groepsinterviews, het gebruikersonderzoek, de bruikbaarheid van dataverzamelingsmethoden en de bruikbaarheid van de opgeleverde data. • Netwerkbijeenkomst: voor consortium en nieuwe geïnteresseerde partijen, presentatie resultaten en discussie • Vraagarticulatie voor een nieuwe onderzoeksaanvraag obv netwerkbijeenkomst en projectresultaten. Deelnemers: Fysiotherapie Lent, RadboudUMC, HAN, Stichting Mijn Data Onze Gezondheid
De laatste jaren wordt een toename gerapporteerd van psychische problemen bij studenten in het hoger onderwijs. Veel studenten met psychische problemen (o.a. depressie, angststoornis, ADHD) ervaren, ondanks de behandeling van deze psychische problemen, belemmeringen die kunnen leiden tot voortijdig schoolverlaten, waarmee het betreden van de arbeidsmarkt wordt bemoeilijkt. Belemmeringen omvatten zaken als stigma en discriminatie, voorkomen van en omgaan met stressgevoelige situaties, problemen met cognitieve functies als aandacht en concentratie, planning en geheugen en psychosociale problemen zoals samenwerken in een projectgroep, presenteren voor de groep en formele en informele contacten met docenten en medestudenten. Bij de ondersteuning van deze studenten is er echter nauwelijks of geen aandacht voor (het bevorderen) van de studentrol van studenten met psychische problemen: de meeste aandacht gaat uit naar de psychische problemen zelf. De begeleiding door onderwijsprofessionals (zoals decanen, studentpsychologen en studieloopbaanbegeleiders) blijkt dan ook onvoldoende te voorzien in de behoefte van deze groep studenten. Studenten geven aan ondersteuning van deze onderwijsprofessionals te waarderen, maar hebben naast deze formele ondersteuning ook behoefte aan contact met peers (leeftijds- en lotgenoten) met wie zij over studiegerelateerde belemmeringen kunnen praten. Om tegemoet te komen aan deze behoefte willen we in dit project het Peer2Peer Student Support (P2P-)programma ontwikkelen, uitvoeren en evalueren. Dit is een innovatief programma waarin ervaringsdeskundige studentcoaches studenten met psychische problemen ondersteunen bij het volhouden van hun opleiding. In het bijbehorende evaluatieonderzoek willen we onderzoeken of het P2P-programma een zinvolle aanvulling is op de ondersteuning die onderwijsprofessionals al bieden. Het P2P-programma is gebaseerd op een in de VS ontwikkeld academisch peer-coachingsprogramma voor studenten met psychische problemen: het Peer Academic Supports for Success (PASS)-programma.