Service of SURF
© 2025 SURF
Routine immunization (RI) of children is the most effective and timely public health intervention for decreasing child mortality rates around the globe. Pakistan being a low-and-middle-income-country (LMIC) has one of the highest child mortality rates in the world occurring mainly due to vaccine-preventable diseases (VPDs). For improving RI coverage, a critical need is to establish potential RI defaulters at an early stage, so that appropriate interventions can be targeted towards such population who are identified to be at risk of missing on their scheduled vaccine uptakes. In this paper, a machine learning (ML) based predictive model has been proposed to predict defaulting and non-defaulting children on upcoming immunization visits and examine the effect of its underlying contributing factors. The predictive model uses data obtained from Paigham-e-Sehat study having immunization records of 3,113 children. The design of predictive model is based on obtaining optimal results across accuracy, specificity, and sensitivity, to ensure model outcomes remain practically relevant to the problem addressed. Further optimization of predictive model is obtained through selection of significant features and removing data bias. Nine machine learning algorithms were applied for prediction of defaulting children for the next immunization visit. The results showed that the random forest model achieves the optimal accuracy of 81.9% with 83.6% sensitivity and 80.3% specificity. The main determinants of vaccination coverage were found to be vaccine coverage at birth, parental education, and socio-economic conditions of the defaulting group. This information can assist relevant policy makers to take proactive and effective measures for developing evidence based targeted and timely interventions for defaulting children.
MULTIFILE
Self-efficacy is een belangrijk begrip uit de sociaal cognitieve theory van Bandura (1997) en duidt op het geloof dat mensen hebben in hun kunnen om een bepaalde taak in een toekomstige situatie succesvol uit te voeren. Self-efficacy van leraren duidt op het geloof van leraren in hun kunnen om het leren van studenten positief te beïnvloeden. Leraren met een hoge mate van self-efficacy hebben een sterkere positieve invloed op de prestaties, de motivatie en schoolattitude van leerlingen, dan leraren met een lage mate van self-efficacy. Daarom is het van belang dat lerarenopleidingen aandacht besteden aan het ontwikkelen van self-efficacy bij hun studenten. Omdat binnen het competentiegerichte opleiden van leraren assessments een belangrijke plaats innemen, wordt in deze dissertatie onderzocht hoe assessment de self-efficacy van studenten beïnvloedt en hoe vervolgens de lerarencompetenties worden beïnvloed. Allereerst is onderzocht van welke factoren binnen het hoger onderwijs is gebleken dat deze de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Hieruit bleek dat de self-efficacy van studenten wordt verhoogd als zij succeservaringen opdoen en als zij verbaal worden ondersteund door hun omgeving. Van deze bevindingen zijn 2 factoren afgeleid die van kenmerkend zijn voor een competentie assessment en die in deze dissertatie nader worden onderzocht. De eerste factor is de authenticiteit van een assessment, dit duidt op de mate waarin tijdens een assessment zaken worden getoetst die belang zijn voor het beroep van leraar. De tweede factor is de feedback die aan studenten wordt verstrekt tijdens het assessment. Om de invloed van deze factoren op de self-efficacy van studenten te kunnen meten, is er een self-efficacy vragenlijst ontwikkeld, specifiek gericht op 1e jaarstudenten van een lerarenopleiding. Omdat studenten in het 1e jaar werken aan de ontwikkeling van 6 competenties, is het instrument bedoeld om de self-efficacy van studenten met betrekking tot de zes lerarencompetenties (interpersoonlijk, pedagogisch, vakinhoudelijk en didactisch, organisatorisch, samenwerking met collega’s en reflectie en ontwikkeling) te diagnosticeren. Uit studie twee bleek dat de vragenlijst voldoende betrouwbaar en valide is om het diagnostisch instrument te gebruiken tijdens de begeleiding van studenten. Tevens kwam uit deze studie enig bewijs voor de stelling dat studenten aan een lerarenopleiding beginnen met een globale ongedifferentieerde self-efficacy, en dat als zij ervaringen opdoen met lesgeven er een verdere differentiatie van hun self-efficacy plaatsvindt. In de derde studie werd de kernvraag van deze dissertatie onderzocht. Hieruit bleek dat naarmate de studenten, de prestatie die zij bij het assessment moeten leveren als authentieker ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy van de 6 competenties beïnvloedt. Verder bleek dat naarmate studenten de kwaliteit van de verstrekte feedback als hoger ervaren, des te sterker dit hun self-efficacy op 4 van deze 6 competenties beïnvloedt. Tenslotte bleek uit deze studie dat de genoemde assessment-factoren de leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties indirect beïnvloeden, dit houdt in dat de assessmentfactoren de self-efficacy van studenten beïnvloeden en dat de self-efficacy van studenten vervolgens van invloed is op leerresultaten van studenten op de lerarencompetenties. In de vierde studie zijn enkele resultaten uit de derde studie diepgaand onder de loep genomen. Door een aantal studenten te interviewen is onderzocht hoe de ervaringen die studenten opdoen tijdens een assessment bijdragen aan hun self-efficacy. Hieruit bleek dat de genoemde assessmentfactoren tijdens zowel de voorbereidingsfase, de interviewfase als de feedbackfase van het portfolio competentie assessment, de self-efficacy van studenten positief beïnvloeden. Voortkomend uit de onderzoeksresultaten, worden op het einde van de dissertatie enkele adviezen voor lerarenopleidingen beschreven.
Background: Children with difficulties in listening and understanding speech despite normal peripheral hearing, can be diagnosed with the diagnosis Auditory Processing Disorder (A). However, there are doubts about the validity of this diagnosis. The aim of this study was to examine the relation between the listening difficulties of children between 8 and 12 years with suspected A and the attention, working memory, nonverbal intelligence and communication abilities of these children.Material and methods: In this case-control study we examined 10 children who reported listening difficulties in spite of normal peripheral hearing (3 referred by speech-language pathologist in the Northern Netherlands, 6 by an audiological center in the Southern Netherlands and one by parental concern) and 21 typically developing children (recruitment through word of mouth and by the website Taalexpert.nl), ages 8;0 to 12;0 years. The parents of all children completed three questionnaires about history, behavioral symptoms of ADHD, and communication skills (Children’s Communication Checklist). Teachers of the children completed the Children’s Auditory Processing Performance Scale (CHAPPS). Children were assessed for auditory processing abilities (speech-in-noise, filtered speech, binaural fusion, dichotic listening), nonverbal intelligence (Raven’s Coloured Progressive Matrices), and working memory (Clinical Evaluation of Language Fundamentals). Auditory and visual attention was studied with four behavioral tests of the WAFF battery of the Vienna Test System (Schuhfried).Results: Preliminary analysis shows no differences between groups on the auditory processing tests and nonverbal intelligence quotient. Children in the experimental group have poorer communication performance (parent report), poorer listening skills (teacher report), and poorer working memory and attention skills (behavioral tests).Conclusions: The results of this study showed that there is a difference between children with listening complaints and typically developing children, but that the problems are not specific to the auditory modality. There seems to be no evidence for the validity of an auditory deficit.