Service of SURF
© 2025 SURF
Background Fatigue is a prevalent and debilitating problem in Sjögren's syndrome. It has been suggested that physical activity and cognitions about physical activity can influence fatigue. Objective The aim of this study was to examine fatigue and physical activity levels in patients with Sjögren's syndrome and the associations of physical activity and physical activity cognitions with fatigue. Methods In 300 patients with primary Sjögren's syndrome and 100 demographically matched people from the general population (mean age 57, 93% female), fatigue (five dimensions of the 'Multidimensional Fatigue Inventory') and physical activity (three dimensions of the 'International Physical Activity Questionnaire') were assessed. The physical activity cognitions 'activity avoidance' and 'somatic focus' of the 'Tampa Scale of Kinesiophobia' were assessed in the Sjögren's group only. Results Sjögren's patients had higher scores on all five fatigue dimensions (p < .001) and lower scores on moderate and vigorous intensity activity (p < .01) as compared to control participants. In the Sjögren's group, lower physical activity and a higher activity avoidance and somatic focus were associated with more severe fatigue on most fatigue dimensions (p < .05). For general fatigue and physical fatigue, especially the combination of low physical activity and either high avoidance or high somatic focus was associated with more severe fatigue (p < .05). Conclusions Our results suggest that fatigue in patients with Sjögren's syndrome might be reduced by targeting both physical activity and physical activity cognitions. This suggestion requires verification in clinical experimental studies.
Toenemende prevalentie van overgewicht en obesitas onder jeugd wordt, in ieder geval ten dele, veroorzaakt door te weinig fysieke activiteit. Omdat ieder kind een groot deel van zijn of haar jeugdige leven op school doorbrengt kunnen scholen een centrale rol spelen in het tegengaan van deze bewegingsarmoede. Het meest voor de hand liggende schoolvak lijkt hierbij de lichamelijke opvoeding1 (LO) te zijn. De belangrijkste doelstelling van het schoolvak LO is immers om leerlingen dusdanig te motiveren en enthousiast te maken voor sport en bewegen zodat dit uiteindelijk resulteert in een actieve leefstijl, zowel buiten school als in het verdere leven. Daarnaast is LO tevens het enige verplichte schoolvak waar fysieke activiteit een centrale plek inneemt; de les zelf is in potentie ook een structurele bron van fysieke activiteit. Globaal gezien kan LO dus op een indirecte en een directe manier bijdragen aan de fysieke activiteit van leerlingen, een tweedeling die werd geïntroduceerd in hoofdstuk 1. Waar echter tot op heden onduidelijkheid over bestaat, zeker wat betreft de Nederlandse situatie, is hoe groot de bijdrage van de LO aan dagelijkse fysieke activiteit feitelijk is. De vraag die daarom centraal staat in dit proefschrift is in hoeverre het vak LO, zoals dat op dit moment gegeven wordt op basis- en voortgezet onderwijs, een bijdrage levert aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten, zowel direct (de les als bron van fysieke activiteit), als indirect (motivatie voor een actieve leefstijl). Voor de beantwoording van deze vraag zijn een aantal studies uitgevoerd. Allereerst is in hoofdstuk 2 door middel van een literatuurstudie onderzocht in hoeverre interventies met een LO-component effectief zijn in het stimuleren van fysieke activiteit. Hieruit blijkt dat er alleen overtuigend bewijs bestaat voor een directe bijdrage van de les LO aan de fysieke activiteit van kinderen en adolescenten. Oftewel, in de les LO zelf wordt er matig-tot-intensief bewogen. De effecten van interventies met een LO component op de fysieke activiteit buiten school of in het latere leven zijn minder overtuigend of zelfs afwezig. In hoofdstuk 3 wordt een cross-sectionele studie beschreven waarin middels het combineren van gegevens vanuit een hartslag-versnellingsmeter met de gegevens uit een activiteitendagboek voor het eerst inzicht verkregen wordt in de daadwerkelijke bijdrage van een reguliere les LO (naast andere fysieke activiteiten zoals fietsen) aan de totale dagelijkse fysieke activiteit van middelbare scholieren. De resultaten wijzen uit dat 17% van de totale hoeveelheid beweging onder schooltijd zijn oorsprong vindt in de lessen LO en dat op dagen dat een leerling een les LO heeft, deze les verantwoordelijk is voor ongeveer 30% van de totale fysieke activiteit op die dag. Opvallend is daarnaast dat 15% van de totale fysieke activiteit op een weekdag zijn oorsprong vindt in het actief transport naar school, voornamelijk fietsen. Hoofdstuk 4 beschrijft een studie waarin de focus ligt op de intensiteit van lessen LO in het voortgezet onderwijs (VO) en het basisonderwijs (BO). Tevens is gekeken naar factoren die de intensiteit van een les beïnvloeden. De resultaten wijzen uit dat 47% en 40% van een les LO op respectievelijk het VO en het BO voldoet aan de intensiteit van bewegen zoals omschreven in de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (matig-tot-intensief fysiek actief). Dit komt overeen met ongeveer een derde van de dagelijks aanbevolen hoeveelheid beweging voor deze doelgroep. Opvallend is dat op het VO jongens significant actiever zijn tijdens de lessen LO dan meisjes. Dit verschil blijkt zijn oorsprong te hebben in lessen waarin competitieve spelvormen (basketbal, voetbal etc.) centraal staan. Mogelijkerwijs verhindert de dominantie van jongens tijdens spelvormen dat meisjes in een les even actief kunnen zijn als jongens. Dit is een serieuze beperking van de mate waarin een les LO kan bijdragen aan het totale beweeggedrag van meisjes, gezien het feit dat ongeveer 60% van het Nederlandse LO curriculum uit (veelal competitieve) spelvormen bestaat.
Objectives: Promoting unstructured outside play is a promising vehicle to increase children’s physical activity (PA). This study investigates if factors of the social environment moderate the relationship between the perceived physical environment and outside play. Study design: 1875 parents from the KOALA Birth Cohort Study reported on their child’s outside play around age five years, and 1516 parents around age seven years. Linear mixed model analyses were performed to evaluate (moderating) relationships among factors of the social environment (parenting influences and social capital), the perceived physical environment, and outside play at age five and seven. Season was entered as a random factor in these analyses. Results: Accessibility of PA facilities, positive parental attitude towards PA and social capital were associated with more outside play, while parental concern and restriction of screen time were related with less outside play. We found two significant interactions; both involving parent perceived responsibility towards child PA participation. Conclusion: Although we found a limited number of interactions, this study demonstrated that the impact of the perceived physical environment may differ across levels of parent responsibility.
MULTIFILE
Horse riding falls under the “Sport for Life” disciplines, where a long-term equestrian development can provide a clear pathway of developmental stages to help individuals, inclusive of those with a disability, to pursue their goals in sport and physical activity, providing long-term health benefits. However, the biomechanical interaction between horse and (disabled) rider is not wholly understood, leaving challenges and opportunities for the horse riding sport. Therefore, the purpose of this KIEM project is to start an interdisciplinary collaboration between parties interested in integrating existing knowledge on horse and (disabled) rider interaction with any novel insights to be gained from analysing recently collected sensor data using the EquiMoves™ system. EquiMoves is based on the state-of-the-art inertial- and orientational-sensor system ProMove-mini from Inertia Technology B.V., a partner in this proposal. On the basis of analysing previously collected data, machine learning algorithms will be selected for implementation in existing or modified EquiMoves sensor hardware and software solutions. Target applications and follow-ups include: - Improving horse and (disabled) rider interaction for riders of all skill levels; - Objective evidence-based classification system for competitive grading of disabled riders in Para Dressage events; - Identifying biomechanical irregularities for detecting and/or preventing injuries of horses. Topic-wise, the project is connected to “Smart Technologies and Materials”, “High Tech Systems & Materials” and “Digital key technologies”. The core consortium of Saxion University of Applied Sciences, Rosmark Consultancy and Inertia Technology will receive feedback to project progress and outcomes from a panel of international experts (Utrecht University, Sport Horse Health Plan, University of Central Lancashire, Swedish University of Agricultural Sciences), combining a strong mix of expertise on horse and rider biomechanics, veterinary medicine, sensor hardware, data analysis and AI/machine learning algorithm development and implementation, all together presenting a solid collaborative base for derived RAAK-mkb, -publiek and/or -PRO follow-up projects.
The main objective of DEDIPAC is to understand the determinants of dietary, physical activity and sedentary behaviours and to translate this knowledge into a more effective promotion of a healthy diet and physical activity.The DEDIPAC KH is a multidisciplinary consortium of scientists from 68 research centers in 12 countries across Europe.
Can provision of outdoor fitness and engaging communities in decision making process , encourage residents to use the facilities and be more physical active?ongoing project This a practical project that is part of the BIOR program in Groningen. We are aiming to explore the impact of implementing the fitness equipment as well as community involvements in four different areas in Groningen on physical activity level of residents and/or park utilisation. The project is drawing on qualitative data based on observation using SOPARC, interview with stakeholders and survey and focus group discussion with residents.