Service of SURF
© 2025 SURF
Het Zwarte Veldje in Heerlen kent een lange geschiedenis van archeologische waarnemingen van 1909 tot 1984. Drie opgravingscampagnes in 1941, 1952 en 1984 resulteerden in allerhande archeologische gegevens. Deze gegevens werden nooit geanalyseerd om de archeologische waarden ervan te onttrekken. Vervolgens is het tot nu toe niet mogelijk geweest om deze archeologische waarden toe te passen op actuele onderzoeken omtrent Romeins Heerlen. Het doel van het onderzoek is daarom om informatie uit de gegevens van het onderzoeksgebied te extraheren en deze toegankelijk en toekomstbestendig te maken voor het archeologisch werkveld. Voor dit doel is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: Wat is de relatie tussen de Romeinse resten binnen onderzoeksgebied ‘het Zwarte Veldje’ en de thans bekende Romeinse resten van de vicus Coriovallum? Deze vraag is beantwoord met verscheidene methoden en werkwijzen. De verschillende gegevens zijn verwerkt tot een bruikbare dataset voor het onderzoek. Daarbij is de data gedigitaliseerd in het kader van toegankelijkheid en beschikbaarheid. Een analyse van de resulterende gegevens leverde nieuwe informatie op over de verschillende bevindingen binnen het onderzoeksgebied. De periodisering van het onderzoeksgebied kon worden verdeeld in drie fases: een houtbouwfase, steenbouwfase en een derde fase. Een tiental Romeinse structuren werden geconstateerd, inclusief twee kelders, evenals een Romeinse weg en het verloop daarvan en vier tot vijf Romeinse pottenbakkersovens. De eerste stappen om tot een datering van de vindplaats te komen werden ook genomen. Met het oog op het archeologisch werkveld zijn tot slot enkele aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek, waarbij de profielen, het materiaal, de dateringen en de pottenbakkersovens verder uitgewerkt worden. Tot slot zijn er nog enkele aanbevelingen gedaan om de opslag en publicatie van het onderzoek te in goede banen te leiden.
MULTIFILE
Geschiedenis is moeilijker te leren dan menigeen op het eerste gezicht denkt. Dat heeft te maken met de omstandigheid dat men zich moet verplaatsen in de tijd. De werkelijkheid bekijken vanuit een ander tijdsperspectief dan het huidige, is voor een mens geen vanzelfsprekendheid. Het moet worden geleerd. In deze studie wordt geschiedenisdidactiek benaderd vanuit het perspectief van een historisch tijdsbewustzijn. Tijd kan op allerlei manieren door mensen worden beleefd en tijdservaringen kunnen op diverse manieren worden beschreven. Historisch tijdsbewustzijn is één van die manieren. De auteur gaat in dit boek na wat de specifieke kenmerken zijn van een historisch tijdsbewustzijn en hoe die zich verhouden tot andere manieren om tijd te beleven. Zich baserend op een filosofische en geschiedenistheoretische studie komt hij tot de conclusie dat zes kenmerken de historische tijd bepalen: omgang met chronologie en periodisering, een historische opvatting over generaties en over overblijfselen uit andere werelden, en omgaan met anachronisme en contingentie. Nagegaan wordt wat uit het didactisch onderzoek tot dusverre bekend is over de wijze waarop leerlingen en leraren met deze zes concepten omgaan. Op grond daarvan wordt een onderzoeksagenda opgesteld voor toekomstig geschiedenisdidactisch onderzoek. In het empirische deel van deze studie wordt onderzocht welke middelen leerlingen het best kunnen gebruiken om zich te oriënteren in de historische tijd. Jaartallen en eeuwen blijken daarin een veel minder centrale rol te spelen dan associatieve beelden van verschillende tijden: beelden van tijd werken het best bij een historische oriëntatie. Een historisch tijdsbewustzijn heeft groot belang voor een open democratische samenleving. Het maakt duidelijk dat andere perspectieven dan het eenzijdige perspectief van het heden zicht geven op alternatieve waardepatronen; dat het heden het resultaat is van toeval in de historische ontwikkeling, en er dus ook heel anders had kunnen uitzien; dat opvattingen en waarden betrekkelijk zijn en met verloop van tijd kunnen veranderen. Zulke inzichten kunnen tolerantie en openheid in het maatschappelijk debat bevorderen. Daarom heeft geschiedenisonderwijs dat expliciet aandacht besteedt aan het bevorderen van een historisch tijdsbewustzijn maatschappelijke betekenis. Deze studie biedt een perspectief op de geschiedenisdidactiek die daarbij behulpzaam kan zijn. Arie Wilschut is historicus en geschiedenisdidacticus. Na een loopbaan als geschiedenis leraar in het voortgezet onderwijs werd hij docent geschiedenis en geschiedenisdidactiek aan de Hogeschool van Amsterdam, vervolgens hoofddocent. Vanaf 1 januari 2012 is hij lector didactiek van de maatschappijvakken aan dezelfde hogeschool.
LINK
Elk boek over trainingsleer schrijft over trainingsprincipes, maar er zijn veel verschillen in deze principes tussen de bronnen. In dit artikel worden de volgende trainingsprincipes besproken: specificiteit, overload, supercompensatie, individualiteit, reversibiliteit, variatie, verminderde meeropbrengst, periodisering en continuïteit. Deze principes worden besproken aan de hand van een trainingsstudie waarin de haalbaarheid en de effecten van intensieve krachttraining voorafgaand aan het plaatsen van een totale knieprothese zijn onderzocht. Ook de resultaten van de studie worden in het kader van de trainingsprincipes besproken.
Trainers/coaches van sporttalenten hebben een complexe taak. Sporttalenten moeten hard trainen om de volgende stap te maken in hun sportcarrière of om de aansluiting bij de top te halen. Complexe taken waarmee de trainer te maken krijgt zijn onder andere: het vinden van de juiste balans tussen techniek, tactiek, mentale en andere trainbare factoren; stellen van grenzen aan fysieke en mentale vermogen van sporters; afstemmen op pieken in groei, lichamelijke en mentale ontwikkeling; bepalen van trainingsbelasting in relatie tot (individuele) belastbaarheid; afstemmingsproblemen tussen studie, sport en privéleven. Het risico van een disbalans tussen belasting en belastbaarheid is continu aanwezig met alle negatieve gevolgen van dien. Hierbij valt te denken aan sportblessures, niet optimaal presteren als gevolg van over- of ondertraining of drop out. Om goede sturing te kunnen geven aan dit proces, monitoren veel trainers de individuele belasting en belastbaarheid van hun sporters. Echter ontbreekt het hen aan de kennis, knowhow en tijd om de verzamelde data te verwerken, te interpreteren en om te zetten naar onderbouwde trainingsaanpassingen. Deze handelingsverlegenheid van trainers/coaches is vertaald naar de volgende onderzoeksvraag die centraal staat in het huidige RAAK-project: Hoe kunnen trainers/coaches beter toegerust worden om een optimale balans tussen individuele belasting en belastbaarheid van sporttalenten te realiseren met gebruikmaking van feedback van trainingsdata en trainingssturing. In dit project gaan we, mede op basis van input van trainers/coaches, een scholing ontwikkelen ter bevordering van trainingssturing. Parallel hieraan wordt een feedback dashboard ontwikkeld (Coach in Control dashboard) dat data van individuele sporter geautomatiseerd en betekenisvol rapporteert, visualiseert en beschikbaar maakt voor trainers/coaches. Dit gebeurt in de context van de cyclische sporten waarbij de casus plaatsvindt binnen het langebaanschaatsen en shorttrack. De trainers/coaches worden doorlopend actief betrokken bij de ontwikkeling en het testen van prototypes van de scholing (blended) en het feedback dashboard.
De druk op dansers is enorm. Lange en intensieve werkdagen, veel reizen en verschillende werkplekken maken het lastig om lichaam en geest goed te verzorgen. Hierdoor liggen blessures en mentale klachten op de loer. In het RAAK project Fit to Perform hebben Het Nationale Ballet (HNB), Scapino Ballet Rotterdam en Codarts de krachten gebundeld om de fysieke en mentale gezondheid van dansers te verbeteren en prestaties te optimaliseren. Het project is gestart in april 2016 en heeft inmiddels de volgende resultaten opgeleverd: 1. De Performing artist and Athlete Health Monitor (PAHM) is ontwikkeld. Dit is een online tool dat real-time informatie over de fysieke en mentale gezondheid van podiumkunstenaars verzamelt, analyseert en visualiseert. Via een persoonlijk dashboard koppelt het systeem de uitkomsten van de fysieke testen en de maandelijkse gezondheidsvragenlijst terug aan de studenten (Codarts) en dansers (Het Nationale Ballet en Scapino Ballet Rotterdam). 2. Binnen Codarts wordt de kennis uit PAHM gebruikt voor a) vernieuwing van het onderwijscurriculum, b) evidence based onderbouwing voor het handelen van het Performing Arts Health Team, c) individuele begeleiding van de studenten op het gebied van fysieke en mentale gezondheid door een health coach, d) het ontwikkelen van een traject rondom Periodisering Op Maat (POM). 3. Vier publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften en diverse presentaties op (inter)nationale congressen. 4. Borging en uitbreiding van het consortium voor 8 jaar door honorering van een SPRONG subsidie resulterend in de oprichting van PEARL (PErforming artist and Athlete Research Lab). Gedurende het RAAK project zijn is er zowel vanuit het onderwijs (Codarts), het praktijkveld (Het Nationale Ballet) als de wetenschappelijke wereld (congresorganisaties) de vraag gesteld aan de projectgroep om de beschikbare gegevens verder te analyseren. Doel van deze top-up aanvraag is het vergroten van de impact van het Fit to Perform project door het verbeteren van de doorwerking van de resultaten richting: 1. Onderwijs: De 4 internationale publicaties worden omgezet naar begrijpelijke factsheets/ infographics. 2. Onderzoek: Er worden secundaire analyses uitgevoegd op de Fit to perform database om inzicht te krijgen welke vragenlijsten door onderzoekers gebruikt moeten worden in projecten om inzicht te krijgen in de omvang, aard, risicofactoren en preventieve maatregelen van fysieke en mentale klachten bij dansers. De uitkomsten worden gepubliceerd in een internationaal tijdschrift en weergegeven in een toegankelijker factsheet/infographic. 3. Praktijk: Er worden secundaire analyses uitgevoerd op de Fit to Perform database om inzicht te krijgen in welke kenmerken van dansers (leeftijd, aantal jaren danservaring, vooropleiding, rang in het gezelschap etc) van invloed kunnen zijn op het grootste blessurerisico. Deze blessureprofielen worden via een presentatie teruggekoppeld aan Het Nationale Ballet.