Service of SURF
© 2025 SURF
Om te kunnen functioneren in de huidige kennismaatschappij worden kritische en onderzoekende vaardigheden belangrijk geacht voor toekomstige professionals (De Boer, 2017). Hogescholen spelen een belangrijke rol in het opleiden van deze professionals en hebben mede daarom de wettelijke taak gekregen om onderzoek te doen en dit te integreren in het onderwijs (Griffioen & De Jong, 2015). Hoe dragen docenten, onderzoekers, onderzoek- en onderwijsmanagers in de dagelijkse praktijk bij aan het samenbrengen van onderzoek en onderwijs? Om deze vraag te beantwoorden werden N=61 interviews afgenomen met deze actoren binnen drie Nederlandse hogescholen. De resultaten laten zien dat de gedragsintenties die de respondenten bespreken verdeeld kunnen worden in drie categorieën: integratie van onderzoek in onderwijs; integratie van onderwijs in onderzoek; en het samenkomen van onderzoek en onderwijs. In de drie categorieën kan zowel ‘direct gedrag’ als ‘ondersteunend gedrag’ onderscheiden worden. Opvallend is dat de focus binnen de gedragsintenties ligt op het integreren van iets van onderzoek in het onderwijs, en in mindere mate van iets van onderwijs in het onderzoek. De implicaties van de resultaten en de opzet van het vervolgonderzoek worden bediscussieerd met het publiek tijdens het congres.
Meertaligheid is zowel een gegeven als een doel binnen het Nederlandse voortgezet onderwijs. De inventarisatiestudie van Catherine van Beuningen en Daniela Polišenská laat zien hoe talendocenten in het voortgezet onderwijs denken en handelen ten aanzien van deze meertaligheid. Uit de gerapporteerde opvattingen concluderen zij dat er op dit vlak nog misvattingen heersen en dat er ruimte is voor meer doelgerichte erkenning en benutting van de meertalige repertoires van leerlingen. De talendocenten in de studie zijn zich ook bewust van deze ontwikkelkansen; de overgrote meerderheid van de ondervraagden geeft bijvoorbeeld aan behoefte te hebben aan handvatten voor talensensibiliserend en/of functioneel meertalig taalonderwijs.
LINK
Case report. Dossiernummer 405-17-720 In deze studie onderzochten we de opzet en inhoud van professionalisering van leraren in basis- en voortgezet onderwijs aan nieuwkomers-kinderen in Zweden en Vlaanderen. Dit deden we tegen de achtergrond van zorgen in Nederland rond de kwaliteit van onderwijs aan deze doelgroep. Opleiding en van leraren maakt deel uit van deze bredere problematiek. De centrale onderzoeksvraag was: Hoe wordt in Zweden en Vlaanderen vorm en inhoud gegeven aan de professionalisering van leraren die onderwijs verzorgen aan nieuwkomers, en welke aanknopingspunten biedt dit voor Nederland? Om niet alleen de opzet van professionalisering op hoofdlijnen, maar ook de inhoud aandacht te kunnen geven, werden drie inhoudelijke professionaliseringsthema’s nader onder de loep genomen waarop vanuit de discussies rond 'Ruimte voor nieuwe talenten' (Schrijfgroep LPTN, 2017) een duidelijke scholingsbehoefte in het veld bestond: (1) de intake van nieuwkomers; (2) de verhouding tussen onderwijs in de tweede taal en de positie van moedertalen; (3) de methodiek van tweede-taalonderwijs. Het onderzoek werd uitgevoerd via een combinatie van deskresearch, interviews met sleutelpersonen uit beleid, professionalisering en wetenschap, en praktijkbezoeken. Het analysekader, tussentijdse bevindingen en eindresultaten zijn op drie momenten voorgelegd aan Nederlandse referenten die een rol spelen bij beleid, professionalisering, praktijk en wetenschap, om de betekenis voor Nederland gezamenlijk met betrokkenen te kunnen duiden.
Slaapproblemen zijn een van de meest voorkomende bijkomende klinische aandoeningen bij autisme. Docenten in het Voortgezet Speciaal Onderwijs merken dat veel leerlingen met autisme problemen in de klas laten zien die zij toeschrijven aan deze slaapproblemen. De leerlingen komen te laat op school, zijn vermoeid, maken een sombere indruk en zijn snel geïrriteerd, wat soms uitmondt in verbale of fysieke agressie naar medeleerlingen of leerkrachten. Het schools functioneren heeft er duidelijk onder te lijden: de leerlingen kunnen zich slecht concentreren, slaan informatie minder goed op en krijgen hun taken niet af. In de periodes dat er sprake is van slaapproblemen neemt daarnaast ook het autistisch gedrag toe, waaronder stereotype en dwangmatig gedrag en overgevoeligheid voor omgevingsprikkels. Docenten geven aan behoefte te hebben aan een gedegen wetenschappelijk onderbouwde methode om in hun dagelijkse werk in de klas adequaat op de slaapgerelateerde problemen te kunnen anticiperen. Dit betekent dat zij inzicht moeten hebben in de relatie tussen de problemen die zij in de klas zien en het slaapgedrag thuis, zodat zij zowel in hun pedagogisch optreden als in hun communicatie met ouders gericht actie kunnen ondernemen. Het inzetten van een mobiele applicatie (app) zou hier mogelijk uitkomst kun bieden. Een app die dagelijks monitort op relevante aspecten van slaapgedrag en schoolfunctioneren zou de docent snel en gericht van de benodigde informatie kunnen voorzien om te kunnen handelen. Het huidige voorstel betreft de ontwikkeling en toetsing van een slaapinterventie-programma op basis van een dergelijke app, in co-creatie met de driehoek leerkracht-leerling-ouder. De centrale onderzoeksvraag hierbij is: hoe kan de inzet van een app - waarmee slaapgedrag en schoolfunctioneren dagelijks wordt gemonitord – de docent helpen om samen met leerlingen en ouders het slaapgedrag en het schoolfunctioneren van de leerlingen met een autismespectrumstoornis te verbeteren? In een effectonderzoek wordt uiteindelijk de werkzaamheid van dit slaapprogramma getoetst.
Kinderen met een autisme spectrum stoornis (ASS) kunnen zich vaak moeilijk in anderen verplaatsen en hebben moeite met sociale interactie. In de behandeling van kinderen met ASS wordt ingezet op het trainen van deze sociale vaardigheden (SoVa). SoVa-trainingen hebben echter te weinig effect. Het probleem van de huidige sociale vaardigheidstraining (SoVa) is enerzijds het gebrek aan motivatie bij kinderen met ASS om de training vol te houden en anderzijds de beperkte toepassing van dat wat in de SoVa training wordt geleerd naar het dagelijks leven. Zorgprofessionals concluderen dat aanpassing van de werkvormen gewenst is en hiervoor is een innovatieve blik nodig. De professionals willen nadrukkelijk kijken naar de inzet van digitale toepassingen. Om het effect van de SoVa-trainingen te vergroten wordt in dit project een zgn. Behaviour Change Support System (BCSS) ontwikkeld. Dit BCSS zal bestaan uit een aantal (digitale) toepassingen die met elkaar een logisch samenhangend geheel vormen, passend bij de doelen en methodische kaders die professionals hanteren in de SoVa-trainingen. De toepassingen moeten een set van op maat aan te bieden interventies zijn, gericht op belangrijke c.q. vaak benodigde vaardigheden in sociale interactie. Naast de ontwikkeling van het BCSS richt het project zich ook op het delen van kennis die gegenereerd wordt gedurende het ontwikkelproces van dit BCSS. Het project is een samenwerkingsverband tussen de lectoraten Zorg voor Jeugd, Zorg & Innovatie in de Psychiatrie en iHuman (NHL Hogeschool), het lectoraat User- Centered Design (Hanzehogeschool) en het lectoraat ICT innovatie in de Zorg (Windesheim). Daarnaast wordt samengewerkt met zorgaanbieders van kinder en jeugdpsychiatrie in Noord Nederland (Accare, Kinnik en GGZ Drenthe), diverse scholen basis- en voortgezet onderwijs in Noord-Nederland, het RGOc, de RUG en het kenniscentrum Kinder en Jeugdpsychiatrie. De ontwikkeling van de digitale toepassingen wordt gedaan door 8Dgames.
Moderne vreemde talen-docenten op middelbare scholen willen zich meer richten op de communicatieve kant van taalonderwijs. Bestaande taaltoetsen sluiten niet altijd aan op de leerdoelen. Hoe kunnen we toetsen aanbieden waarin communicatie centraal staat? Welke gevolgen heeft dit voor de manier van lesgeven?Doel We onderzoeken hoe een toetsprogramma gericht op communicatieve taalvaardigheden eruit moet zien en wat er nodig is om zo'n programma aan te bieden in het voortgezet moderne vreemde talen onderwijs. Hiermee willen we het toetsprogramma laten aansluiten op het onderwijs van moderne vreemde talen, waarin communicatie steeds belangrijker is. Praktijkverkenning In de eerste fase van het project is de praktijk van het Nederlandse vreemdetalenonderwijs verkend op het gebied van didactiek en toetsing. De mate van samenhang tussen leerdoelen, didactiek en toetsing is onderzocht door in tien verschillende talensecties docenten te interviewen, toetsen te analyseren, lessen te observeren en leerlingen te bevragen. De resultaten van de inventarisatie laten een gebrek aan samenhang zien tussen de drie elementen: de leerdoelen zijn communicatief, maar de aangeboden toetsen en leeractiviteiten zijn dat niet of niet voldoende. Aanpak In een tweede zogenaamde ontwerpgerichte projectfase is een professionele leergemeenschap gevormd, bestaande uit 21 vreemdetalendocenten uit 15 verschillende scholen. Ze hebben zich een schooljaar lang gebogen over de vraag: “Minder en beter toetsen: hoe doe je dat?” Aan de hand van theorie en praktijkervaringen hebben ze in co-creatie materiaal ontwikkeld voor de ontwikkeling van een eigen communicatief toetsprogramma voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs. De betrokken docenten hebben eerst het ontwikkelde materiaal uitgeprobeerd in hun praktijk. Na evaluatie en bijstelling is het materiaal verzameld in een handleiding (zie publicatie) en beschikbaar gesteld aan tien nieuwe scholen die hiermee een communicatief toetsprogramma ontwikkeld en geïmplementeerd hebben in de praktijk. Ervaringen van zowel docenten als leerlingen waren veelal positief. De effecten van de implementatie op het didactisch handelen van de docenten worden momenteel onderzocht. Resultaten Dit onderzoek loopt. Na afronding vind je hier een samenvatting van de resultaten. We zullen de resultaten daarnaast beschikbaar maken via een proefschrift en presentaties op conferenties en studiedagen voor docenten. Looptijd 01 september 2018 - 31 december 2023 Masterstudenten moderne vreemde talen die lesgeven in het derde leerjaar van het VO kunnen meedoen aan het onderzoek. Catherine van Beuningen (hoofddocent Talenonderwijs en Meertaligheid, Hogeschool van Amsterdam) is als copromotor bij dit project betrokken.