Service of SURF
© 2025 SURF
Research has shown that some 30% of total care needs in people with late-life depression (LLD) are unmet. It is not known to what extent patients actually don’t receive any care for these needs or consider the care to be insufficient and their satisfaction with the provided care. Results: In 67% of patients, at least one unmet need was ascertained. In most cases (80%) care was actually provided for those needs by professionals and/or informal caregivers. Patients were satisfied with the care delivered for 81% of the reported care needs. Satisfaction was lowest for social care needs (67%). For six specific care needs it was demonstrated that dissatisfied patients were significantly more depressed than satisfied patients. Conclusion: Even though patients might receive care for certain needs, this does not mean that their needs are met. A substantial proportion of patients with LDD feel that they need additional help for unmet needs.
Research shows that most of the variance in depression severity levels in late life can be explained by the unmet psychological needs of patients, more in particular the care needs of patients related with psychological distress. This case report describes the treatment of an 84-year-old patient suffering from depression. Her complaints faded upon the use of nursing interventions that were defined on the basis of a systematic assessment of her care needs with the Camberwell Assessment of Needs for the Elderly. The methodical attention to her needs for care and the interventions carried out led to the patient feeling acknowledged and to a diminished need for care and a better quality of life. Although there is no scientific evidence to date, a systematic assessment of care needs may well be a meaningful addition to the nursing diagnostic process. Moreover, alleviating distress in patients by fulfilling unmet care needs through tailored interventions can be seen as an essential element of an effective multidisciplinary depression treatment process.
BackgroundThe prevalence of the group of workers that had a cancer diagnosis in the past is growing. These workers may still be confronted with late effects of cancer (treatment) possibly affecting their work ability. As little is known about the guidance of this group, the aim of this study was to explore the experiences and ideas of managers and professionals about the guidance of these workers in the case of late effects of cancer (treatment). Given the positive associations with work ability of the job resources autonomy, social support by colleagues and an open organisational culture found in several quantitative studies, these job resources were also discussed. Further ideas about the influences of other factors and points of attention in the guidance of this group of workers were explored.MethodsSemi-structured interviews were conducted with managers (n = 11) and professionals (n = 47). Data-collection was from November 2019 to June 2020. The data were coded and analysed using directed content analyses.ResultsThe late effects of cancer or cancer treatment discussed were physical problems, fatigue, cognitive problems, anxiety for cancer recurrence, and a different view of life. The self-employed have less options for guidance but may struggle with late effects affecting work ability in the same way as the salaried. Late effects may affect work ability and various approaches have been described. Autonomy, social support of colleagues and an open organisational culture were regarded as beneficial. It was indicated that interventions need to be tailor-made and created in dialogue with the worker.ConclusionsEspecially with respect to cognitive problems and fatigue, guidance sometimes turned out to be complicated. In general, the importance of psychological safety to be open about late effects that affect work ability was emphasized. Moreover, it is important to take the perspective of the worker as the starting point and explore the possibilities together with the worker. Autonomy is an important factor in general, and a factor that must always be monitored when adjustments in work are considered. There is a lot of experience, but there are still gaps in knowledge and opportunities for more knowledge sharing.
MULTIFILE
Designing cities that are socially sustainable has been a significant challenge until today. Lately, European Commission’s research agenda of Industy 5.0 has prioritised a sustainable, human-centric and resilient development over merely pursuing efficiency and productivity in societal transitions. The focus has been on searching for sustainable solutions to societal challenges, engaging part of the design industry. In architecture and urban design, whose common goal is to create a condition for human life, much effort was put into elevating the engineering process of physical space, making it more efficient. However, the natural process of social evolution has not been given priority in urban and architectural research on sustainable design. STEPS stems from the common interest of the project partners in accessible, diverse, and progressive public spaces, which is vital to socially sustainable urban development. The primary challenge lies in how to synthesise the standardised sustainable design techniques with unique social values of public space, propelling a transition from technical sustainability to social sustainability. Although a large number of social-oriented studies in urban design have been published in the academic domain, principles and guidelines that can be applied to practice are large missing. How can we generate operative principles guiding public space analysis and design to explore and achieve the social condition of sustainability, developing transferable ways of utilising research knowledge in design? STEPS will develop a design catalogue with operative principles guiding public space analysis and design. This will help designers apply cross-domain knowledge of social sustainability in practice.
Aanleiding: De belangstelling voor gezonde en veilige voeding is groot. Bij de gezondheidseffecten van voeding spelen de darmen een cruciale rol. Verschillende soorten bedrijven hebben behoefte aan natuurgetrouwe testmodellen om de effecten van voeding op de darmen te bestuderen. Ze zijn vooral op zoek naar modellen waarvan de uitkomsten direct vertaalbaar zijn naar het doelorganisme (de mens of bijvoorbeeld het varken) en die niet gebruikmaken van kostbare en maatschappelijke beladen dierproeven. Doelstelling Het project 2-REAL-GUTS heeft als doel om twee innovatieve dierproefvrije darmmodellen geschikt te maken voor onderzoek naar voedingsconcepten en -ingrediënten. De twee darmmodellen die worden toegepast zijn darmorganoïden, minidarmorgaantjes bestaande uit stamcellen, en darmexplants bestaande uit hele stukjes darm verkregen uit relevante organismen. Beide modellen hebben potentieel heel uitgebreide toepassingsmogelijkheden en hebben ook grote voordelen ten opzichte van de huidige veelgebruikte cellijnen, omdat ze meerdere in de darm aanwezige celtypen bevatten en uit verschillende specifieke darmregio's te verkrijgen zijn. Gezamenlijk gaan de partners werken aan: 1) het aanpassen van de kweekomstandigheden zodat darmmodellen geschikt worden om de vragen van partners te beantwoorden; 2) het vaststellen van de toepassingsmogelijkheden van de darmmodellen door verschillende stoffen en producten te testen. Beoogde resultaten Kennisconferenties, publicaties en exploitatie van de modellen zullen zorgen voor het verspreiden van de opgedane kennis. Omdat het project gebruikmaakt van moderne, op de toekomst gerichte laboratoriumtechnieken (kweekmethoden met stamcellen en vitaal weefsel, moleculaire analyses en microscopie), leent het zich uitstekend om geïmplementeerd te worden in het hbo-onderwijs. Als spin-off zal het project dan ook voorzien in een specifieke, voor Nederland unieke hbo-minor op het gebied van stamcel- en aanverwante technologie (zoals organ-on-a-chiptechnologie).
Om tegemoet te komen aan de eisen die gesteld worden aan werknemers in de huidig snel veranderende samenleving heeft de NHL Stenden Hogeschool gekozen voor een nieuw onderwijsconcept, namelijk Design Based Education (DBE). DBE is gebaseerd op het gedachtegoed van Design Thinking en stimuleert iteratieve en creatieve denkprocessen. DBE is een student-georiënteerde leeromgeving, gebaseerd op praktijk-, dialoog-, en vraaggestuurde onderwijsprincipes en op zelfsturend, constructief, contextueel en samenwerkend leren. Studenten construeren gezamenlijk kennis en ontwikkelen een prototype voor een praktijkvraagstuk. Student-georiënteerde leeromgevingen vragen andere begeleidingsstrategieën van docenten dan zij gewend zijn. Van docenten wordt verwacht dat zij studenten activeren gezamenlijk kennis te construeren en dat zij nauw samenwerken met werkveldprofessionals. Eerder onderzoek toont aan dat docenten, zelfs in een student-georiënteerde leeromgeving, geneigd zijn terug te vallen op conventionele strategieën. De overstap naar een ander onderwijsconcept gaat dus blijkbaar niet vanzelf. Collectief leren stimuleert docenten de dialoog aan te gaan met andere docenten en werkveldprofessionals met als doel gezamenlijk te experimenteren en collectief te handelen. De centrale vraag van het postdoc-onderzoek is het ontwerpen en ontwikkelen van (karakteristieken van) interventies die collectief leren van docenten en werkveldprofessionals stimuleren. Het doel van het postdoconderzoek is om de overstap naar DBE zo probleemloos mogelijk te laten verlopen door docenten te ondersteunen DBE leeromgevingen te ontwikkelen in samenwerking met werkveldprofessionals en DBE te integreren in hun docentactiviteiten. De onderzoeksmethode is Educational Design Research en bestaat uit vier fasen: preliminair onderzoek, ontwikkelen van prototypes, evaluatie en bijdrage aan de praktijk. Het onderzoek is verbonden aan het lectoraat Sustainable Educational Concepts in Higher Education en wordt hiërarchisch en inhoudelijk aangestuurd door de lector. Docenten, experts, werkveldprofessionals en studenten worden betrokken bij het onderzoek. Dit onderzoek kan zowel binnen als buiten de hogeschool een bijdrage leveren omdat steeds meer hogescholen kiezen voor een ander onderwijsconcept.