Service of SURF
© 2025 SURF
Sinds de dieetbehandeling in 2012 uit het basispakket werd gehaald, is het voor de diëtist extra belangrijk om de effectiviteit van een behandeling aan te kunnen tonen. In hoeverre een dieetbehandeling effectief zal zijn, hangt onder meer af van de bereidheid van de cliënt om gedrag te veranderen. Een methode om verandering in gedrag te bevorderen, is motivational interviewing (MI). Binnen de diëtetiek leidt het toepassen van MI in vergelijking met andere of geen interventies tot betere resultaten, namelijk: meer lichaamsbeweging, een lagere calorie-inname, een lagere BMI bij overgewicht en lagere bloedglucosewaarden bij diabetes mellitus type 2.1,2 Dit inzicht heeft ertoe geleid dat er sinds enkele jaren diverse scholingen op het gebied van MI worden aangeboden gericht op diëtisten. Daarnaast is MI onderdeel van de hbo-opleiding Voeding en Diëtetiek.
Motivational interviewing (MI) may be an effective intervention to improve medication adherence in patients with schizophrenia. However, for this patient group, mixed results have been found in randomized controlled trials. Furthermore, the process of becoming (more) motivated for long-term medication adherence in patients with schizophrenia is largely unexplored
Motivational Interviewing (MI) can effectively stimulate motivation for health behavior change, but the active ingredients of MI are not well known. To help clinicians further stimulate motivation, they need to know the active ingredients of MI. A psychometrically sound instrument is required to identify those ingredients. The purpose of this study is to describe and evaluate the capability of existing instruments to reliably measure one or more potential active ingredients in the MI process between clients and MI-therapists.
MULTIFILE
Het DIEET project onderzocht hoe de eerstelijns diëtetiek effectief en toekomstbestendig zou kunnen zijn: meetbaar en stuurbaar. In het project is onderzocht wat de succes- en faalfactoren zijn in het handelen van de diëtist tijdens het eerste consult met een patiënt. Door observaties van 605 consulten bij 237 diëtistenpraktijken in heel Nederland zijn potentiele predictoren in kaart gebracht. Op basis van deze predictoren (zoals bijv. een directieve houding van de dietist tijdens het consult) en het vaststellen van een effectieve behandeling na 9 maanden is een model ontwikkeld. Het model bleek echter minder eenvoudig dan gedacht, en de verklaring daarvoor is eigenlijk wel eenvoudig: diëtetiek is MAATWERK. Zo bleek bijvoorbeeld dat bij oudere mannen de directieve houding van de diëtist wel samen gaat met een effectieve behandeling, bij jonge vrouwen werkt motivational interviewing beter. Dit is voor de diëtetiek (en volgens onze voorzichtige inschatting ook andere beroepsgroepen) volstrekt unieke informatie. Deze resultaten hebben we nog een keer kwalitatief met de Stuurgroep van het RAAK-MKB project DIEET besproken en unaniem besloten dat de impact van dit product (model) voor de praktijk heel groot is. Deze nieuwe inzichten zullen ook verwerkt worden in de nieuwe druk van het boek (landelijk lesmateriaal diëtetiek opleidingen) dat is ontwikkeld (Neelemaat F, Ozturk H, Weijs P. Kritisch Redeneren in de Diëtetiek; bol.com). Het ontwikkelde model bleek door het maatwerk fors ingewikkelder dan vooraf ingeschat. Dit model kan echter in een web-based applicatie worden ingebouwd en de predictoren kunnen worden ingevoerd. Met deze applicatie kan bij elke diëtetiek (paramedische) stage en bij elke diëtist professional een scan worden gedaan op effectief handelen. Bij de studenten zal een relatie worden gelegd met het stagecijfer en bij de professionals met de effectieve behandeling na 9 maanden. Implementatie van de webbased applicatie in de eerstelijns diëtetiek praktijk zal meteen breed worden ingezet. Echter onderdeel van deze aanvraag is een interventie en controle groep, waarbij de interventie groep wel feedback krijgt op basis van de score en de controle groep niet. De snelle feedback (na het consult en niet pas na 9 maanden) is namelijk de sleutel tot succes. Top-up subsidie is nodig om voor het bestaande model een web-based tool te ontwikkelen en ontsluiting naar onderwijs en beroepspraktijk te bevorderen. Om in de toekomst goed gebruik van de tool door professionals, onderzoekers, studenten en docenten mogelijk te maken, is een geïntegreerde web-versie van de tool wenselijk waarin nieuwe updates eenvoudig kunnen worden doorgevoerd. Tot slot kan met Top-up de tool beter ontsloten worden voor de praktijk en voor inzet in het onderwijs door het maken van enkele goede casus beschrijvingen en het presenteren van de tool door middel van bijvoorbeeld workshops. Door Top-Up op deze manier in te zetten krijgt de doorwerking van de resultaten van het RAAK-project een flinke extra impuls.
In leaving the more traditional territories of the concert performance for broader societal contexts, professional musicians increasingly devise music in closer collaboration with their audience rather than present it on a stage. Although the interest for such forms of devising co-creative musicking within the (elderly) health care sector is growing, the work can be considered relatively new. In terms of research, multiple studies have sought to understand the impact of such work on musicians and participants, however little is known about what underpins the musicians’ actions in these settings. With this study, I sought to address this gap by investigating professional musicians’ emerging practices when devising co-creative musicking with elderly people. Three broad concepts were used as a theoretical background to the study: Theory of Practice, co-creative musicking, and Praxialism. Firstly, I used Theory of Practice to help understand the nature of emerging practices in a wider context of change in the field of music and habitus of musicians and participants. Theory of Practice enabled me to consider a practice as “a routinized type of behaviour which consists of several elements, interconnected to one another: forms of bodily activities, forms of mental activities, ‘things’ and their use, a background knowledge in the form of understanding, know-how, states of emotion, and motivational knowledge” (Reckwitz, 2002, p. 249). Secondly, I drew the knowledge from co-creative musicking, which is a concept I gathered from two existing concepts: co-creation and musicking. Musicking (Small, 1998), which considers music as something we do (including any mode of engagement with music), provided a holistic and inclusive way of looking at participation in music-making. The co-creation paradigm encompasses a view on enterprise that consists of bringing together parties to jointly create an outcome that is meaningful to all (Prahalad & Ramaswamy, 2004; Ramaswamy & Ozcan, 2014). The concept served as a lens to specify the jointness of the musicking and challenge issues of power in the engagement of participants in the creative-productive process. Thirdly, Praxialism considers musicking as an activity that encompasses “musical doers, musical doing, something done and contexts in which the former take place” (Elliott, 1995). Praxialism sets out a vision on music that goes beyond the musical work and includes the meanings and values of those involved (Silverman, Davis & Elliott, 2014). The concept allowed me to examine the work and emerging relationships as a result of devising co-creative musicking from an ethical perspective. Given the subject’s relative newness and rather unexplored status, I examined existing work empirically through an ethnographic approach (Hammersley & Atkinson, 2007). Four cases were selected where data was gathered through episodic interviewing (Flick, 2009) and participant observation. Elements of a constructivist Grounded Theory (Charmaz, 2014) were used for performing an abductive analysis. The analysis included initial coding, focused coding, the use of sensitizing concepts (Blumer 1969 in Hammersley, 2013) and memoing. I wrote a thick description (Geertz, 1973) for each case portraying the work from my personal experience. The descriptions are included in the dissertation as one separate chapter and foreshadow the exposition of the analysis in a next chapter. In-depth study of the creative-productive processes of the cases showed the involvement of multiple co-creative elements, such as a dialogical interaction between musicians and audience. However, participants’ contributions were often adopted implicitly, through the musicians interpreting behaviour and situations. This created a particular power dynamic and challenges as to what extent the negotiation can be considered co-creative. The implicitness of ‘making use’ of another person’s behaviour with the other not (always) being aware of this also triggered an ethical perspective, especially because some of the cases involved participants that were vulnerable. The imbalance in power made me examine the relationship that emerges between musicians and participants. As a result of a closer contact in the co-creative negotiation, I witnessed a contact of a highly personal, sometimes intimate, nature. I recognized elements of two types of connections. One type could be called ‘humanistic’, as a friendship in which there is reciprocal care and interest for the other. The other could be seen as ‘functional’, which means that the relationship is used as a resource for providing input for the creative musicking process. From this angle, I have compared the relationship with that of a relationship of an artist with a muse. After having examined the co-creative and relational sides of the interaction in the four cases, I tuned in to the musicians’ contribution to these processes and relationships. I discovered that their devising in practice consisted of a continuous double balancing act on two axes: one axis considers the other and oneself as its two ends. Another axis concerns the preparedness and unpredictability at its ends. Situated at the intersection of the two axes are the musicians’ intentionality, which is fed by their intentions, values and ethics. The implicitness of the co-creation, the two-sided relationship, the potential vulnerability of participants, and the musicians’ freedom in navigating and negotiation, together, make the devising of co-creative musicking with elderly people an activity that involves ethical challenges that are centred around a tension between prioritizing doing good for the other, associated with a eudaimonic intention, and prioritizing values of the musical art form, resembling a musicianist intention. The results therefore call for a musicianship that involves acting reflectively from an ethical perspective. Doctoral study by Karolien Dons