Service of SURF
© 2025 SURF
Industrial Design Engineering [Open] Innovation (IDE) is a 3-year, English taught, VWO entry-level, undergraduate programme at The Hague University of Applied Sciences (THUAS). The IDE curriculum focuses on the fuzzy front end of (open) innovation, sustainable development, and impact in the implementation phase of product-service design. The work field of Industrial Design Engineering and Open Innovation, like many other domains, is growing increasingly more complex (Bogers, Zobel, Afuah, Almirall, Brunswicker, Dahlander, Frederiksen, Gawer, & Gruber, 2017). Not only have the roles of designers changed considerably in the last decades, they continue to do so at increasing speed. Therefore, industrial design engineering students need different and perhaps more competencies as young professionals in order to deal with this new complexity. Moreover, in our transitional society, lifelong learning takes a central position (Reekers, 2017). Students need to give their learning path direction autonomously, in accordance with their talents and interests. IDE’s Quality & Curriculum Committee (QCC) realized in 2015 there is too much new knowledge to address in a 3-year programme. Instead, IDE students need to learn how to become temporary experts in an array of topics, depending on the characteristics of each new project they do (see Textbox 1). The QCC also concluded that more than just incremental changes to the current curriculum were needed; thus, the idea for a flexible, choice-based semester approach in the curriculum was born: ‘Curriculum M’ (Modular). A co-creational approach was applied, in which teaching staff, students, alumni, prospective students, industry (including the (international) social profit sector), and educational advisors collaborated to develop a curriculum that would allow students to become not just T-shaped (wide basis, one expertise) professionals, but U- or W-shaped professionals, with strong links to other disciplines.
Het advies is de Vensterschool Stadspark te laten ontwikkelen naar scenario B: de regie is belegd bij het onderwijs en de naschoolse opvang en activiteiten zijn niet verplicht, maar worden gebruikt voor verdieping en verbreding, zodat alle kinderen hun eigen ontwikkeling kunnen doormaken. Indien er voor dit scenario wordt gekozen, dan is het van belang dat er bestuurlijke afspraken gemaakt worden waaraan de kernpartners zich binden en dat er een regisseur wordt aangesteld met mandaat. Onder leiding van deze regisseur (bij voorkeur uit het onderwijs) werken de kernpartners in interdisciplinaire zelfsturende teams aan een concrete uitwerking van scenario B. De teams krijgen de opdracht omgezamenlijk een ontwikkelingsarrangement uit te werken voor de kinderen uit een bepaalde leeftijdsgroep (onder-, midden- of bovenbouw). Daarbij wordt er nadrukkelijk samengewerkt met oudersen kinderen. De teams krijgen middelen voor professionele ondersteuning en begeleiding. Het werken in interdisciplinaire zelfsturende teams moet geleidelijk ingevoerd worden. Het verdient aanbeveling om dit stapsgewijs te doen. Tussentijdse monitoring van de effecten op het ontwikkelingsrendement vankinderen is wenselijk, zodat er waar nodig bijgesteld kan worden.
Dit stuk gaat in op de vakmanschapslijn, een opleidingslijn in het curriculum van de Lerarenopleiding Basisonderwijs aan de Christelijke Hogeschool Ede. De basis van de vakmanschapslijn wordt gevormd door vijf kritische beroepssituaties. Dit zijn beschrijvingen van vijf actuele, veelvoorkomende situaties relevant voor een startbekwame leraar. De vijf kritische beroepssituaties zijn: teach what you preach, grip op de groep, werk smart, kinderen en hun talenten en de professionele leergemeenschap. Het is een onderbouwing die het lectoraat heeft geschreven bij de vernieuwing van het curriculum.
Fysiotherapeuten in de eerste-lijn ervaren problemen met het aanleren en verbeteren van bewegingen bij mensen met neurologische en geriatrische aandoeningen. Er is namelijk relatief weinig bekend over hoe dit proces op maat kan worden vormgegeven in de praktijk. Voor mensen met neurologische en geriatrische aandoeningen is het van essentieel belang om bewegingen die zij ‘kwijt’ zijn opnieuw te leren zodat zij weer zelfstandig kunnen functioneren. Het aanleren en verbeteren van bewegingen, ook motorisch leren genoemd, is echter een complex proces, dat op veel verschillende manieren plaats kan vinden, maar waarbij altijd rekening moet worden gehouden met verschillende patiëntkenmerken (bijv. medische oorzaak, voorkeuren en persoonlijkheid). De huidige kennis op gebied van motorisch leren is vooral gericht op de theorie. Het doel van dit project is om fysiotherapeuten te helpen om deze grote hoeveelheid theoretische kennis en daarnaast de veelal standaard benaderingen te vertalen naar een goed onderbouwde gepersonaliseerde aanpak. Volgende onderzoeksvraag staat daarom centraal: Welke kennis en tools hebben fysiotherapeuten in de eerste-lijn nodig om motorische leerstrategieën gepersonaliseerd toe te passen om neurologische en geriatrische patiënten te ondersteunen bij het leren en verbeteren van dagelijkse bewegingen? Het project is onderverdeeld in drie werkpakketten. In werkpakket A zullen fysiotherapeuten, kennis toepassen en aanvullen en tools (door)ontwikkelen, evalueren en aanpassen (participatory user-centred design) in co-creatie met de patiënten, onderzoekers, docenten en studenten. Werkpakket B bestaat uit een procesevaluatie waarin het gebruik en de ervaringen met de nieuw opgedane kennis en ontwikkelde tools wordt geëvalueerd door fysiotherapeuten en patiënten. In werkpakket C wordt de potentiële maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact van de ontwikkelde kennis en tools bepaald (Business Model Canvas) en worden passende valorisatiestrategieën gekozen. De projectresultaten dragen bij aan de innovatiekracht binnen de fysiotherapie doordat zo veel mogelijk neurologische en geriatrische patiënten efficiënter en effectiever (opnieuw) leren bewegen.
Biodiversiteit is de basis van een gezonde en toekomstbestendige leefomgeving, maar de drang van de mensheid naar economische groei en ontwikkeling ondermijnt deze basis. Om biodiversiteitsverlies te kenteren zijn een goed begrip van de waarde van biodiversiteit, een breed gedragen gevoel van urgentie voor herstel ervan en praktisch toepasbare, effectieve, maatregelen voor biodiversiteitsherstel cruciaal. Herstel van biodiversiteit vraagt ook om samenwerking tussen partijen wiens belangen en perspectieven kunnen verschillen, en dus om ‘over grenzen heen’ te kunnen kijken en denken. In dit project gaan leerlingen, studenten en docenten samenwerken met wetenschappers om biodiversiteit te herstellen op schoolterreinen en vervolgens te monitoren via citizen science methoden, gericht op planten en insecten. We doen dat met het voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs omdat de meeste jongeren in Nederland onderwijs op (v)mbo-niveau volgen en in deze doelgroep de potentie voor biodiversiteitsherstel nog onvoldoende wordt benut. Onze hypothese is dat theoretische en complexe begrippen als ecologie en biodiversiteit effectiever geleerd worden als deze aangeboden worden in een betekenisvolle context middels authentieke opdrachten waarbij ervaren, onderzoeken en handelen centraal staan. De doelstellingen van dit project zijn: (1) een leeromgeving creëren voor (v)mbo citizen science m.b.t. biodiversiteitsherstel op schoolterreinen; (2) validatie van biodiversiteitgegevens verzameld met (v)mbo citizen scientists; en (3) onderzoeken hoe (v)mbo citizen science effectief ingezet en geïntegreerd kan worden in het curriculum van het (v)mbo. Deze nieuwe aanpak werkt als een vliegwiel voor herstel van biodiversiteit omdat kennis en bewustzijn van (v)mbo-studenten en -leerlingen m.b.t. biodiversiteit wordt vergroot en praktisch handelingsperspectief wordt ontwikkeld waarmee studenten en leerlingen in hun toekomstige loopbaan én als burger kunnen bijdragen aan het verduurzamen van de maatschappij.
In de ontwikkeling van voedingsmiddelen draait alles om smaak. Eten moeten vooral lekker zijn, toch? Om smaak en andere producteigenschappen in kaart te brengen wordt sensorisch onderzoek (SO) uitgevoerd. In de praktijk gebeurt dit vaak onder suboptimale omstandigheden vanwege bijvoorbeeld onvoldoende beschikbaarheid van panelleden en een gebrek aan tijd. Belangrijke beslissingen worden vervolgens gebaseerd op onbetrouwbare, invalide resultaten. Er is daarom een behoefte naar snelle, betrouwbare en valide methodieken. Daarbij geldt dat voedselkeuze een complex proces dat verder gaat dat het analytisch beoordelen van producteigenschappen. Zo kan de context van consumptie van invloed zijn op de perceptie van smaak. In het sensorisch onderzoeksveld is hier steeds meer aandacht voor. Hiermee beweegt SO zich richting consumentenonderzoek (CO). De overlap en wederzijdse beïnvloeding van elementen uit SO en CO zijn relevant tijdens verschillende fases van het productontwikkelingsproces. In dit postdoconderzoek zal Vera van Stokkom een snelle en flexibele onderzoeksmethode ontwikkelen en valideren. Elementen van SO en CO zullen geïntegreerd worden in een methodiek onder de werktitel Rapid Sensory & Consumer Modules Tool (RSCM-tool). De methodiek zal worden gericht op de productcategorie groenten. Groenten passen bij uitstek in een gezond en duurzaam voedingspatroon. Ook zal worden onderzocht of de RSCM-tool kan worden ingezet bij ouderen, omdat bij ouderen achteruitgang in sensorische perceptie plaatsvindt. Met dit postdoconderzoek wordt kennis en ervaring opgedaan over de toepassing van een nieuwe sensorische onderzoeksmethodiek (RSCM) die uiterst relevant is voor onderzoek met, en onderwijs op het gebied van voeding. Dit postdoconderzoek valt onder het Research and Innovation Centre Agri, Food & Life Sciences van Hogeschool Inholland. Naast een verbreding en verdieping op de onderzoekslijn Gezondheid in de Metropool en het domeinoverstijgende onderzoeksprogramma Food for Happy Ageing, zal dit onderzoek bijdragen aan duurzame curriculuminnovatie binnen de opleiding Food Commerce and Technology en de profilering van Hogeschool Inholland als kennispartner.