Service of SURF
© 2025 SURF
In this study, we investigated the effects of wearing a police uniform and gear on officers’ performance during the Physical Competence Test (PCT) of the Dutch National Police. In a counterbalanced within-subjects design, twenty-seven police officers performed the PCT twice, once wearing sportswear and once wearing a police uniform. The results showed clear indications that wearing a police uniform influenced the performance on the PCT. Participants were on average 14 seconds slower in a police uniform than in sportswear. Furthermore, performing the test in uniform was accompanied by higher RPE-scores and total physiological load. It seems that wearing a police uniform during the test diminishes the discrepancy between physical fitness needed to pass the simulated police tasks in the PCT and the job-specific physical fitness that is required during daily police work. This suggests that wearing a police uniform during the test will increase the representativeness of the testing environment for the work field.
Background Testing aerobic fitness in youth is important because of expected relationships with health. Objective The purpose of the study was to estimate the validity and reliability of the Shuttle Ride Test in youth who have spina bifida and use a wheelchair for mobility and sport. Design Ths study is a validity and reliability study. Methods The Shuttle Ride Test, Graded Wheelchair Propulsion Test, and skill-related fitness tests were administered to 33 participants for the validity study (age = 14.5 ± 3.1 y) and to 28 participants for the reliability study (age = 14.7 ± 3.3 y). Results No significant differences were found between the Graded Wheelchair Propulsion Test and the Shuttle Ride Test for most cardiorespiratory responses. Correlations between the Graded Wheelchair Propulsion Test and the Shuttle Ride Test were moderate to high (r = .55–.97). The variance in peak oxygen uptake (VO2peak) could be predicted for 77% of the participants by height, number of shuttles completed, and weight, with large prediction intervals. High correlations were found between number of shuttles completed and skill-related fitness tests (CI = .73 to −.92). Intraclass correlation coefficients were high (.77–.98), with a smallest detectable change of 1.5 for number of shuttles completed and with coefficients of variation of 6.2% and 6.4% for absolute VO2peak and relative VO2peak, respectively. Conclusions When measuring VO2peak directly by using a mobile gas analysis system, the Shuttle Ride Test is highly valid for testing VO2peak in youth who have spina bifida and use a wheelchair for mobility and sport. The outcome measure of number of shuttles represents aerobic fitness and is also highly correlated with both anaerobic performance and agility. It is not possible to predict VO2peak accurately by using the number of shuttles completed. Moreover, the Shuttle Ride Test is highly reliable in youth with spina bifida, with a good smallest detectable change for the number of shuttles completed.
In very old and/or frail older people living in long-term care facilities, physical inactivity negatively affects activities of daily living. The main reason to assess older adults' perceived fitness is to establish the relation with their beliefs about their ability to perform physical activity adjusted to daily tasks. The Self-Assessment of Physical Fitness scale was developed to address these needs. The aim of this study was to estimate the test-retest reliability and construct validity of the scale. 76 elderly people (M age = 86.0 yr., SD = 6.3) completed the test. Cronbach's a was .71. One-week test-retest reliability ICC's ranged from .66 (SAPF aerobic endurance and SAPF balance) to .70 (SAPF sum score). Concurrent validity with the Groningen Fitness Test for the Elderly was fair to moderate. Despite the limited number of participants (N = 76), results suggest that the scale may be useful as an assessment of perceived fitness in older adults.
LINK
De technische en economische levensduur van auto’s verschilt. Een goed onderhouden auto met dieselmotor uit het bouwjaar 2000 kan technisch perfect functioneren. De economische levensduur van diezelfde auto is echter beperkt bij introductie van strenge milieuzones. Bij de introductie en verplichtstelling van geavanceerde rijtaakondersteunende systemen (ADAS) zien we iets soortgelijks. Hoewel de auto technisch gezien goed functioneert kunnen verouderde software, algorithmes en sensoren leiden tot een beperkte levensduur van de gehele auto. Voorbeelden: - Jeep gehackt: verouderde veiligheidsprotocollen in de software en hardware beperkten de economische levensduur. - Actieve Cruise Control: sensoren/radars van verouderde systemen leiden tot beperkte functionaliteit en gebruikersacceptatie. - Tesla: bij bestaande auto’s worden verouderde sensoren uitgeschakeld waardoor functies uitvallen. In 2019 heeft de EU een verplichting opgelegd aan automobielfabrikanten om 20 nieuwe ADAS in te bouwen in nieuw te ontwikkelen auto’s, ongeacht prijsklasse. De mate waarin deze ADAS de economische levensduur van de auto beperkt is echter nog onvoldoende onderzocht. In deze KIEM wordt dit onderzocht en wordt tevens de parallel getrokken met de mobiele telefonie; beide maken gebruik van moderne sensoren en software. We vergelijken ontwerpeisen van telefoons (levensduur van gemiddeld 2,5 jaar) met de eisen aan moderne ADAS met dezelfde sensoren (levensduur tot 20 jaar). De centrale vraag luidt daarom: Wat is de mogelijke impact van veroudering van ADAS op de economische levensduur van voertuigen en welke lessen kunnen we leren uit de onderliggende ontwerpprincipes van ADAS en Smartphones? De vraag wordt beantwoord door (i) literatuuronderzoek naar de veroudering van ADAS (ii) Interviews met ontwerpers van ADAS, leveranciers van retro-fit systemen en ontwerpers van mobiele telefoons en (iii) vergelijkend rij-onderzoek naar het functioneren van ADAS in auto’s van verschillende leeftijd en prijsklassen.
Er is momenteel een enorme groei op het gebied van consumentenproducten om activiteiten en bewegingen te meten; zowel voor de fitnessindustrie (bv. Fitbit, Jawbone) als in de gaming wereld (bv Kinect, Wii). Bedrijven op het gebied van zorgtechnologie vragen zich af of zij producten en diensten kunnen ontwikkelen op basis van deze technologie. In dit project richten we ons specifiek op de vraag van de bedrijven of met deze producten het valrisico van ouderen kan worden ingeschat. De incidentele metingen in een klinische omgeving kunnen dan worden vervangen door continue metingen in het dagelijks leven. Het onderzoek dat wordt uitgevoerd betreft het bepalen van de nauwkeurigheid, robuustheid en acceptatie van technologie om in realistische omgevingen (hier: woonomgeving en ziekenhuisom-geving) de bewegingskenmerken van ouderen te meten. Het onderzoek wordt ingericht rond de onderzoeksvraag: Hoe kunnen technologieën voor bewegingsregistratie die zich hebben bewezen in een labsetting worden ingezet in de woonomgeving en in het ziekenhuis, ten behoeve van het inschatten van val-risico bij ouderen? Het onderzoek zal worden uitgevoerd in twee parallel lopende cases: valrisico meten in de woon-omgeving en valrisico meten in het ziekenhuis. In beide gevallen wordt een living lab aanpak ge-volgd: de technologische oplossingen van de MKB worden op iteratieve wijze, in de praktijk , be-studeerd en verder ontwikkeld. Ook de inbedding van de technologie in het zorgproces wordt in het onderzoek meegenomen. De kennis die wordt opgedaan zal worden gebruikt door de participerende MKB in nieuwe pro-ducten en diensten. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team bestaande uit de Hogeschool van Amsterdam (Domein Digitale Media en Creatieve Industrie en Domein Gezond-heid), de Vrije Universiteit (Bewegingswetenschappen), het AMC (Geriatrie), zorgaanbieders Cor-daan en Amsta en de participerende MKB. De resultaten zullen worden gepresenteerd op twee publieke seminars, in vakbladen en op we-tenschappelijke conferenties.
Ballet en moderne dans zijn een vorm van topsport. De druk op dansers is enorm. Lange en intensieve werkdagen, veel reizen en verschillende werkplekken maken het lastig om lichaam en geest goed te verzorgen. Hierdoor liggen blessures en mentale klachten op de loer. Nederlandse dansgezelschappen willen meer aandacht gaan besteden aan preventieve maatregelen om fysieke en mentale problemen bij hun dansers te voorkomen. Het ontbreekt hen echter aan kennis en kunde om dit innovatieve vraagstuk op te kunnen pakken. Het Nationale Ballet en het Scapino Ballet hebben het lectoraat Performing Arts Medicine van Codarts (Hogeschool voor de Kunsten Rotterdam) benaderd om antwoord te krijgen op de vraag hoe dansers op de hoogste podia, op gezonde wijze, hun beste performance kunnen laten zien. Gezamenlijk is deze praktijkvraag omgevormd naar drie onderzoeksdoelstellingen: 1. Opstellen van meetinstrumenten om de fysieke en mentale gezondheid van dansers te screenen en te monitoren; 2. Ontwerpen van een web-based systeem dat automatisch en real-time informatie uit de ontwikkelde meetinstrumenten kan inlezen, analyseren en interpreteren; 3. Ontwikkelen van een Fit to Perform protocol dat aanbevelingen geeft ten aanzien van het verbeteren van de fysieke en mentale gesteldheid van de danser. Het consortium bestaat uit de volgende organisaties: - Praktijkgerichte onderzoeksinstellingen: Codarts Rotterdam en Hogeschool van Amsterdam; - Universiteiten: ErasmusMC, Technische Universiteit Eindhoven en Vrije Universiteit Amsterdam; - Praktijkinstellingen: Het Nationale Ballet en het Scapino Ballet; - Overige instellingen: het Nederlands Paramedisch Instituut (NPi) en het Nationale Centrum Performing Arts (NCPA). Bij de samenstelling van het consortium is gekozen voor een goede mix tussen praktijkorganisaties, onderzoeksinstituten en onderwijsinstellingen. Daarnaast is er sprake van cross-sectorale samenwerking doordat kennis vanuit de podiumkunsten, sport, gezondheidszorg, onderwijs en technologie met elkaar verbonden wordt.