Service of SURF
© 2025 SURF
Er lijkt een duidelijke mate van evidentie te bestaan betreffende de relatie fysieke activiteit, respectievelijk fitheid en gezondheid in de algemene populatie en bij bepaalde pathologieën. Er is evenwel nog behoefte aan verder wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke determinanten en onderliggende mechanismen, als ook naar evidentie bij bepaalde, specifieke aandoeningen. Tevens mag duidelijk zijn dat ondanks de bestaande evidentie fysieke activiteit/oefening te weinig toegepast wordt in de gezondheidszorg. Het onderzoek naar de effectiviteit van gezondheidskundige interventies is dan ook uitermate belangrijk. Dit lectoraat hoopt dan ook een bescheiden bijdrage hieraan te kunnen leveren. Hiervoor heeft zij reeds afspraken tot samenwerking met de academische en medische wereld (in Utrecht, Amsterdam, Maastricht en Leuven), met de gezondheidszorg (RIVM Bilthoven en GG&GD Utrecht) en met de beroepen- of bedrijfswereld (Politie regio Utrecht; Enraf Nonius, Delft). De beoogde doelstellingen zullen echter naar alle waarschijnlijkheid beduidend meer tijd in beslag nemen dan de periode van 4 jaar die de Stichting Kennis Ontwikkeling voorzien heeft met betrekking tot het oprichten en financieren van de lectoraten.
Het doel van de klinische forensische zorg, of meer specifiek de tbs-maatregel, is het beveiligen van de maatschappij; op korte termijn door iemand uit de maatschappij te halen en op langere termijn door behandeling gericht op het verlagen van risicofactoren en het opbouwen of versterken van beschermende factoren. In de media verschijnen met enige regelmaat kritische verhalen over de forensische zorg, meestal naar aanleiding van een ernstig incident, zoals een delict gepleegd door een tbs-patiënt op verlof. De vraag die daarbij steeds wordt opgeworpen, is hoe effectief de tbs-maatregel en behandeling in de forensische zorg is. Het is logisch dat er maatschappelijke onrust ontstaat bij ernstige incidenten en de opgeworpen vragen vanuit de maatschappij zijn terecht. Toch is enige nuancering hier op zijn plaats, aangezien recidive tijdens forensische behandeling uitzonderlijk is. Zo werd in een recent onderzoek met gegevens van het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT) gevonden dat slechts bij 0,15% van de 15.050 positief beoordeelde verlofaanvragen sprake was van een ongeoorloofde afwezigheid met recidive. Verder blijkt al jaren uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) dat ernstige recidive na ontslag uit de forensische zorg, met name de tbs, relatief laag is, in ieder geval aanzienlijk lager dan na een gevangenisstraf. Hierbij dient aangetekend te worden dat de cijfers lastig te vergelijken zijn vanwege belangrijke verschillen tussen de groepen. De recidivecijfers tijdens en na forensische zorg zijn dus relatief gunstig, maar een delict kan enorme impact hebben en het zo veel mogelijk voorkomen van recidive blijft het ultieme doel van de behandeling in de forensische zorg. Het is nog onduidelijk wat precies bijdraagt aan recidivereductie en hoe behandeleffectiviteit of behandelsucces gedefinieerd kan worden.
Dit onderzoek, dat gefinancierd is door NRO, heeft tot doel om meer inzicht te verkrijgen in de vraag hoe lerarenopleidingen de intake van nieuwe studenten voor de lerarenopleidingen vormgeven en hoe die intake bijdraagt aan en voorspellend is voor het succes van studenten binnen de lerarenopleidingen. De uitkomsten van het onderzoek kunnen opleidingen helpen om hun intakeprocedures te verbeteren, zodat zij aankomende studenten beter ondersteunen bij het proces van zelfselectie.De volgende onderzoeksvragen staan centraal:1. Welke doelen, criteria en instrumenten hanteren de lerarenopleidingen tijdens de intake- en selectieprocedure?2. In hoeverre ondersteunen die procedures bij het proces van zelfselectie ten aanzien van de vraag:a. Kan ik succesvol studeren?b. Kan ik als leraar succesvol zijn?c. Wil ik leraar worden en wat voor leraar dan?3. In welke mate hebben de gehanteerde criteria en instrumenten een voorspellende waarde voor studiesucces en handelen in de beroepspraktijk?4. Hoe ervaren studenten de intakeprocedures?5. Welke mechanismen spelen een rol bij intake en zelfselectie en wat is de betekenis daarvan voor de praktijk van de opleidingen?Op nbasis van de uitkomsten van het onderzoek bevelen de onderzoekers aan om bij de inrichting van intakeprocedures meer systematisch aandacht te besteden aan de drie zelfselectievragen:- Kan ik succesvol aan deze opleiding studeren?- Kan ik een succesvolle leraar worden?- Wil ik leraar worden en zo ja, wat voor leraar?Intakes bij lerarenopleidingen worden hiermee nadrukkelijker een zelfselectie-instrument, bedoeld om de kandidaat-student, de opleiding en het toekomstige beroep van leraar te matchen.Intakeprocedures zouden studenten moeten uitdagen om echt een inspanning te leveren en persoonlijk betrokken te raken. Dit zou meerdere keren over een langere periode moeten gebeuren. In een zelfselectieproces vraagt dit meer van de verantwoordelijkheid van de toekomstige student om inspanningen te leveren, zodat het realistisch uitvoerbaar is voor de opleiding om de intake vorm te geven.
MULTIFILE
Resultaten van fysiotherapie worden mede bepaald door verwachtingen die patiënten hebben. Positieve verwachtingen kunnen een gunstige invloed op het behandelresultaat hebben (placebo-effecten) en negatieve verwachtingen een ongunstige invloed (nocebo-effecten). De informatie die de fysiotherapeut geeft en de wijze van communiceren beïnvloedt de verwachtingen van de patiënt en dit kan zodoende placebo- en nocebo-effecten triggeren. Hoewel veel fysiotherapeuten de impact van deze mechanismen herkennen, weet men niet goed hoe hiermee in de praktijk om te gaan. Samen met zes in rugpijn gespecialiseerde fysiotherapiepraktijken en veertien andere fysiotherapiepraktijken wordt de rol van placebo- en nocebo-effecten in de behandeling van lage rugpijn onderzocht. Momenteel wordt in het kader van het stimuleringsfonds van het HAN zwaartepunt Health de invloed van communicatie en taalgebruik op de mate van angst en pijnklachten bij patiënten na afloop van een fysiotherapeutisch consult onderzocht. Op basis hiervan wordt een innovatieve communicatietraining ontwikkeld. De ontwikkelde communicatietraining fungeert als basis en vertrekpunt voor het project. Het project beoogt richtlijnen te ontwikkelen voor placebo-bevorderende en nocebo-vermijdende communicatie door de fysiotherapeut bij de behandeling van lage rugpijn. Deze worden geïntegreerd in de communicatietraining en geëvalueerd in een experimenteel onderzoek. Uitkomstmaten hierbij zijn de mate van angst na afloop van het eerste consult, de verwachtingen van de patiënt over de uitkomst van de behandeling, en de kwaliteit van de geobserveerde communicatie. Daarnaast worden de kwaliteit van de behandelrelatie (‘therapeutic alliance’), de door de patiënt ervaren pijn en het zelf gerapporteerde functioneren gemeten na afloop van de fysiotherapiebehandeling. Bij het onderzoek zijn naast de fysiotherapiepraktijken experts van de Radboud Universiteit (Centre for Language Studies), Universiteit Leiden, het Radboudumc, het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie en Saxion Hogeschool betrokken. De verkregen kennis over de placebo-bevorderende en nocebo-vermijdende communicatie wordt verspreid en geïmplementeerd in het onderwijs en het werkveld via de aangesloten kanalen.
Resultaten van fysiotherapie worden mede bepaald door verwachtingen die patiënten hebben. Positieve verwachtingen kunnen een gunstige invloed op het behandelresultaat hebben (placebo-effecten) en negatieve verwachtingen een ongunstige invloed (nocebo-effecten). De informatie die de fysiotherapeut geeft en de wijze van communiceren beïnvloedt de verwachtingen van de patiënt en dit kan zodoende placebo- en nocebo-effecten triggeren. Hoewel veel fysiotherapeuten de impact van deze mechanismen herkennen, weet men niet goed hoe hiermee in de praktijk om te gaan. Samen met zes in rugpijn gespecialiseerde fysiotherapiepraktijken en veertien andere fysiotherapiepraktijken wordt de rol van placebo- en nocebo-effecten in de behandeling van lage rugpijn onderzocht. De ontwikkelde communicatietraining fungeert als basis voor het RAAK-mkb 'Let op je woorden' project. Het project beoogt richtlijnen te ontwikkelen voor placebo-bevorderende en nocebo-vermijdende communicatie door de fysiotherapeut bij de behandeling van lage rugpijn. Deze worden geïntegreerd in de communicatietraining en geëvalueerd in een experimenteel onderzoek. Uitkomstmaten hierbij zijn de mate van angst na afloop van het eerste consult, de verwachtingen van de patiënt over de uitkomst van de behandeling, en de kwaliteit van de geobserveerde communicatie. Daarnaast worden de kwaliteit van de behandelrelatie (‘therapeutic alliance’), de door de patiënt ervaren pijn en het zelf gerapporteerde functioneren gemeten na afloop van de fysiotherapiebehandeling. Door de coronacrisis is er vertraging ontstaan in de data-verzameling. Fysiotherapiepraktijken zijn tijdens de eerste 'lock down' dicht geweest en moesten daarna een inhaalslag maken. Velen van hen verrichten nu COVID-herstelzorg. Een en ander had tot gevolg dat er minder bereidheid was om mee te doen aan het RAAK-mkb 'Let op je woorden project'. Met de aangevraagde RAAK-impuls subsidie wordt beoogd een extra impuls te geven aan de data verzameling van dit project.