Kinderen groeien op in een wereld die gekenmerkt wordt door een overvloed aan informatie, vooral afkomstig van sociale media. In december 2016 had meer dan 80% van de kinderen van 11 jaar oud de beschikking over een mobiele telefoon die verbonden is met het internet (Kennisnet 2017, p. 16). Te verwachten is dat die groep anno 2020 alleen maar groter is geworden. YouTube, WhatsApp, Instagram en TikTok zijn immens populair onder jongeren maar niet alle informatie, filmpjes en foto’s die ze daar bekijken zijn betrouwbaar. Het verschijnsel nepnieuws is al enige jaren een actueel onderwerp van discussie, vooral sinds de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 (Gilchrist, 2018). Hoewel er aanwijzingen zijn dat het gevaar op misleiding door nepnieuws (desinformatie) of andere vormen van onbetrouwbare informatie (misinformatie) in Nederland minder groot is dan in andere landen (Lauf, Sierhuis en Weggemans, 2018) heeft de Nederlandse overheid als beleid geformuleerd dat ze wil voorkomen dat de democratie en de rechtsorde in ons land erdoor worden ondermijnd. Het kabinet zet daarbij uitdrukkelijk in op verbetering van het vermogen van de burgers om desinformatie te herkennen (Rijksoverheid.nl, 2019). Dat is begrijpelijk als we weten dat onderzoek van het Rathenau Instituut aangeeft dat de mediawijsheid van verschillende groepen burgers (en ook die van jongeren!) vaak tekortschiet (Van Keulen, Korthagen, Diederen en Van Bohemen, 2018). Onderwijs in het herkennen van nepnieuws is dus relevant, óók in de Nederlandse context. Literatuuronderzoek dat wij eerder uitvoerden (Van Helvoort en Hermans, in voorbereiding) geeft aan dat als je kinderen wilt leren hoe ze betrouwbaar nieuws van nepnieuws kunnen onderscheiden, het een effectieve aanpak is om ze zelf nieuwsberichten te laten maken (zie onder andere National Literacy Trust, 2018). Een voordeel van zo’n activerende werkvorm is dat die leidt tot beter begrip van het verschijnsel ‘nieuws’ maar ook dat er een blijvende interesse voor het onderwerp tot stand kan worden gebracht (Tremio, 2017). Met die kennis in het achterhoofd hebben we studenten van de PABO van De Haagse Hogeschool gevraagd om een reeks van vijf lessen te ontwerpen en uit te voeren, waarin kinderen van de hoogste groepen van een basisschool leren wat nepnieuws is, hoe en waarom het wordt gemaakt en hoe het kan worden herkend. In aanvulling op de lessen maakten de studenten vijf quizzen waarmee aan het einde van iedere les werd getest of kinderen het verschil tussen betrouwbare berichten en nepberichten konden herkennen. De lessen werden gegeven in het Kindcentrum Snijders in Rijswijk, een basisschool waar ieder kind van groep 2 tot en met groep 8 een eigen iPad heeft waarvan de beschikbare apps door de school zelf worden beheerd. De kinderen die in het onderzoek hebben meegedaan waren dus gewend om te werken met digitale media. Gedurende vijf weken hebben de kinderen deelgenomen aan de lessen waarin ze onder andere zelf nepnieuws hebben gecreëerd. Door het onderzoek te beperken tot één groep kinderen van een specifieke basisschool waren de studenten in staat om een op maat gemaakte intensieve lessenreeks te ontwerpen en uit te voeren.
MULTIFILE
Kinderen groeien op in een wereld die gekenmerkt wordt door een overvloed aan informatie, vooral afkomstig van sociale media. In december 2016 had meer dan 80% van de kinderen van 11 jaar oud de beschikking over een mobiele telefoon die verbonden is met het internet (Kennisnet 2017, p. 16). Te verwachten is dat die groep anno 2020 alleen maar groter is geworden. YouTube, WhatsApp, Instagram en TikTok zijn immens populair onder jongeren maar niet alle informatie, filmpjes en foto’s die ze daar bekijken zijn betrouwbaar. Het verschijnsel nepnieuws is al enige jaren een actueel onderwerp van discussie, vooral sinds de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 (Gilchrist, 2018). Hoewel er aanwijzingen zijn dat het gevaar op misleiding door nepnieuws (desinformatie) of andere vormen van onbetrouwbare informatie (misinformatie) in Nederland minder groot is dan in andere landen (Lauf, Sierhuis en Weggemans, 2018) heeft de Nederlandse overheid als beleid geformuleerd dat ze wil voorkomen dat de democratie en de rechtsorde in ons land erdoor worden ondermijnd. Het kabinet zet daarbij uitdrukkelijk in op verbetering van het vermogen van de burgers om desinformatie te herkennen (Rijksoverheid.nl, 2019). Dat is begrijpelijk als we weten dat onderzoek van het Rathenau Instituut aangeeft dat de mediawijsheid van verschillende groepen burgers (en ook die van jongeren!) vaak tekortschiet (Van Keulen, Korthagen, Diederen en Van Bohemen, 2018). Onderwijs in het herkennen van nepnieuws is dus relevant, óók in de Nederlandse context. Literatuuronderzoek dat wij eerder uitvoerden (Van Helvoort en Hermans, in voorbereiding) geeft aan dat als je kinderen wilt leren hoe ze betrouwbaar nieuws van nepnieuws kunnen onderscheiden, het een effectieve aanpak is om ze zelf nieuwsberichten te laten maken (zie onder andere National Literacy Trust, 2018). Een voordeel van zo’n activerende werkvorm is dat die leidt tot beter begrip van het verschijnsel ‘nieuws’ maar ook dat er een blijvende interesse voor het onderwerp tot stand kan worden gebracht (Tremio, 2017). Met die kennis in het achterhoofd hebben we studenten van de PABO van De Haagse Hogeschool gevraagd om een reeks van vijf lessen te ontwerpen en uit te voeren, waarin kinderen van de hoogste groepen van een basisschool leren wat nepnieuws is, hoe en waarom het wordt gemaakt en hoe het kan worden herkend. In aanvulling op de lessen maakten de studenten vijf quizzen waarmee aan het einde van iedere les werd getest of kinderen het verschil tussen betrouwbare berichten en nepberichten konden herkennen. De lessen werden gegeven in het Kindcentrum Snijders in Rijswijk, een basisschool waar ieder kind van groep 2 tot en met groep 8 een eigen iPad heeft waarvan de beschikbare apps door de school zelf worden beheerd. De kinderen die in het onderzoek hebben meegedaan waren dus gewend om te werken met digitale media. Gedurende vijf weken hebben de kinderen deelgenomen aan de lessen waarin ze onder andere zelf nepnieuws hebben gecreëerd. Door het onderzoek te beperken tot één groep kinderen van een specifieke basisschool waren de studenten in staat om een op maat gemaakte intensieve lessenreeks te ontwerpen en uit te voeren.
MULTIFILE
Hoe veilig is het internet voor jongeren? Zijn online pesterijen, seksuele intimidatie en online oplichting eerder uitzondering of regel? Hoe gaan jongeren om met desinformatie en nepnieuws? Kortom, wat speelt er in deze coronatijd nu jongeren nòg meer afhankelijk zijn van internet? Dit rapport beschrijft de resultaten van een onderzoek naar online veiligheid en mediawijsheid onder 423 Amsterdamse scholieren in het voortgezet onderwijs.
AI4debunk is een vierjarige EU-innovatieactie, gefinancierd door Horizon Europe, gewijd aan de bestrijding van desinformatie. Het project brengt 13 partners uit acht landen samen om burgers te empoweren met door AI aangedreven tools. Te midden van toenemende nepnieuws en propaganda streeft AI4Debunk naar het bevorderen van betrouwbaar online gedrag, in navolging van de oproep van de Europese Commissie voor een verstandige toepassing van AI.
De toename en verspreiding van fake nieuws is een thema dat internationaal veel aandacht krijgt. Online informatiemanipulatie zou de verkiezingen in maar liefst 18 landen negatief beïnvloed hebben. In welke mate laten we ons beïnvloeden door desinformatie en welke strategieën helpen om weerbaarder te worden? Binnen academische kringen heerst er verdeeldheid over het effect van gemanipuleerde informatie op het gedrag. Wel heerst er consensus over het feit dat het bevorderen van digitale geletterdheid cruciaal is om de weerbaarheid tegen desinformatie te verhogen. In Nederland hebben journalistiek-educatieve organisaties DROG en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid afgelopen jaren een innovatief educatief aanbod voor diverse doelgroepen ontwikkeld gericht op het bevorderen van die digitale weerbaarheid. Zo is o.a. een game ontwikkeld, waarbij jongeren bewust fake nieuws maken om zo de werkingsmechanismen ervan te doorgronden. De game leunt op de inoculatie theorie (McGuire, 1961a, 1961b), die ervan uitgaat dat de toediening van het (nepnieuws)virus resulteert in meer antistoffen, en dus hogere weerbaarheid. Recent onderzoek door Roozenbeek en Van der Linden (2019) geeft bewijslast voor deze theorie en wijst op de positieve effecten van gamificatie. Gesteund door inzichten uit de gedragswetenschappen willen we in dit project nader onderzoeken welke interventies effectief zijn voor het verhogen van de digitale weerbaarheid tegen desinformatie bij jongeren tussen de 15 en 18 jaar. Deze doelgroep opgegroeid in het digitale tijdperk zou namelijk steeds meer moeite hebben om echt van nep te onderscheiden (Wineburg, S., McGrew, S., Breakstone, Joel and Ortega, T, 2016). Op basis van real life casestudies van DROG en het Instituut voor Beeld en Geluid zullen we een drietal interventie-strategieën testen bij de doelgroep jongeren (leeftijd 15 jaar tot 18) om zo meer gefundeerde inzichten te genereren over de effectiviteit van het aanbod en inzichten te genereren over het mogelijk verbeteren en aanscherpen daarvan.
Artificiële Intelligentie (AI) speelt een steeds belangrijkere rol in mediaorganisaties bij de automatische creatie, personalisatie, distributie en archivering van mediacontent. Dit gaat gepaard met vragen en bezorgdheid in de maatschappij en de mediasector zelf over verantwoord gebruik van AI. Zo zijn er zorgen over discriminatie van bepaalde groepen door bias in algoritmes, over toenemende polarisatie door de verspreiding van radicale content en desinformatie door algoritmes en over schending van privacy bij een niet transparante omgang met data. Veel mediaorganisaties worstelen met de vraag hoe ze verantwoord met AI-toepassingen om moeten gaan. Mediaorganisaties geven aan dat bestaande ethische instrumenten voor verantwoorde AI, zoals de EU “Ethics Guidelines for trustworthy AI” (European Commission, 2019) en de “AI Impact Assessment” (ECP, 2018) onvoldoende houvast bieden voor het ontwerp en de inzet van verantwoorde AI, omdat deze instrumenten niet specifiek zijn toegespitst op het mediadomein. Hierdoor worden deze ethische instrumenten nog nauwelijks toegepast in de mediasector, terwijl mediaorganisaties aangeven dat daar wel behoefte aan is. Het doel van dit project is om mediaorganisaties te ondersteunen en begeleiden bij het inbedden van verantwoorde AI in hun organisaties en bij het ontwerpen, ontwikkelen en inzetten van verantwoorde AI-toepassingen, door domeinspecifieke ethische instrumenten te ontwikkelen. Dit gebeurt aan de hand van drie praktijkcasussen die zijn aangedragen door mediaorganisaties: pluriforme aanbevelingssystemen, inclusieve spraakherkenningssystemen voor de Nederlandse taal en collaboratieve productie-ondersteuningssystemen. De ontwikkeling van de ethische instrumenten wordt uitgevoerd met een Research-through-Design aanpak met meerdere iteraties van informatie verzamelen, analyseren prototypen en testen. De beoogde resultaten van dit praktijkgerichte onderzoek zijn: 1) nieuwe kennis over het ontwerpen van verantwoorde AI in mediatoepassingen, 2) op media toegespitste ethische instrumenten, en 3) verandering in de deelnemende mediaorganisaties ten aanzien van verantwoorde AI door nauwe samenwerking met praktijkpartners in het onderzoek.