Service of SURF
© 2025 SURF
Op basis van bijna 400 uur observatie in twee Nederlandse ziekenhuizen schetst dit rapport een gedetailleerd en indringend beeld van de leefwereld van de spoedeisende hulp. Agressie, zo bleek, is geen objectief gegeven, maar ontstaat in interactie met mensen en dingen. Gedrag wat de een ervaart als een persoonlijke bedreiging is voor de ander een begrijpelijke uiting van pijn. En wat voor de een teken is van professionele kalmte is voor de ander een gebrek aan empathie. In veel agressieincidenten blijkt het niet eenvoudig om ‘daders’ en ‘slachtoffers’ van elkaar te onderscheiden.
Medewerkers van provincies krijgen in hun werk veelal te maken met agressie en geweld door externen. Voor provincies is het van belang om de ervaringen met agressie en geweld te registreren zodat op organisatieniveau een beeld verkregen wordt van de aard en omvang van agressie. De verkregen inzichten kunnen worden benut bij het maken van beleid. Ondanks de bekendheid die provincies aan het melden van agressie geven, worden er weinig meldingen van agressie bij de leidinggevende gedaan en worden er weinig meldingen geregistreerd. De vraag van het A&O-fonds, die speciaal voor dit doeleinde het Provinciaal Agressie Registratiesysteem (PAR) ontwikkeld heeft, is waarom er weinig meldingen en registraties worden gedaan. Van een ideale situatie zou sprake zijn, wanneer men uit zou kunnen gaan van de vooronderstelling “geen bericht, goed bericht”. In dat geval zouden alle agressie-incidenten worden gemeld en zou een gering aantal meldingen en registraties betekenen dat er weinig agressie voorkomt. Uit eerder onderzoek blijkt dat dit uitgangspunt niet op gaat en dat er sprake is van onder-registratie als gevolg van een geringe meldingsbereidheid. Een vraag is dan ook hoe de bereidheid om incidenten te melden bevorderd kan worden. Om in kaart te brengen waarom medewerkers wel of niet melden, en om er achter te komen hoe de meldingsbereidheid bevorderd kan worden, is bij de provincie Groningen en Drenthe een internet-enquête gehouden onder medewerkers en leidinggevenden van afdelingen die in contact komen met externen. Vervolgens zijn er in beide provincies interviews met medewerkers en leidinggevenden afgenomen.
Dit is alweer de vijfde editie van het congres Met het oog op behandeling. De afgelopen jaren hebben we gezien dat de maatschappelijke belangstelling voor mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) sterk toeneemt. Dit jaar is er zelfs een Interdepartementaal Beleidsonderzoek gedaan door diverse ministeries over de positie van mensen met een LVB in de Nederlandse samenleving. In het onderzoeksrapport wordt gepleit voor het verbeteren van de communicatie tussen algemene voorzieningen en deze burgers. Voor alle professionals in het brede sociaal domein wordt aanbevolen dat zij meer kennis en vaardigheden moeten hebben voor hun hulp- en dienstverlening aan mensen met een LVB. Dat geldt voor alle professionals in het sociaal domein en in het bijzonder voor professionals die werken voor cliënten met een LVB waarbij sprake is van ernstige gedragsproblematiek en psychische problemen. In dat geval moet je kunnen omgaan met ‘onbegrepen gedrag’ en agressie en wil je beschikken over de beste, actuele kennis op dat gebied.
Slaapproblemen zijn een van de meest voorkomende bijkomende klinische aandoeningen bij autisme. Docenten in het Voortgezet Speciaal Onderwijs merken dat veel leerlingen met autisme problemen in de klas laten zien die zij toeschrijven aan deze slaapproblemen. De leerlingen komen te laat op school, zijn vermoeid, maken een sombere indruk en zijn snel geïrriteerd, wat soms uitmondt in verbale of fysieke agressie naar medeleerlingen of leerkrachten. Het schools functioneren heeft er duidelijk onder te lijden: de leerlingen kunnen zich slecht concentreren, slaan informatie minder goed op en krijgen hun taken niet af. In de periodes dat er sprake is van slaapproblemen neemt daarnaast ook het autistisch gedrag toe, waaronder stereotype en dwangmatig gedrag en overgevoeligheid voor omgevingsprikkels. Docenten geven aan behoefte te hebben aan een gedegen wetenschappelijk onderbouwde methode om in hun dagelijkse werk in de klas adequaat op de slaapgerelateerde problemen te kunnen anticiperen. Dit betekent dat zij inzicht moeten hebben in de relatie tussen de problemen die zij in de klas zien en het slaapgedrag thuis, zodat zij zowel in hun pedagogisch optreden als in hun communicatie met ouders gericht actie kunnen ondernemen. Het inzetten van een mobiele applicatie (app) zou hier mogelijk uitkomst kun bieden. Een app die dagelijks monitort op relevante aspecten van slaapgedrag en schoolfunctioneren zou de docent snel en gericht van de benodigde informatie kunnen voorzien om te kunnen handelen. Het huidige voorstel betreft de ontwikkeling en toetsing van een slaapinterventie-programma op basis van een dergelijke app, in co-creatie met de driehoek leerkracht-leerling-ouder. De centrale onderzoeksvraag hierbij is: hoe kan de inzet van een app - waarmee slaapgedrag en schoolfunctioneren dagelijks wordt gemonitord – de docent helpen om samen met leerlingen en ouders het slaapgedrag en het schoolfunctioneren van de leerlingen met een autismespectrumstoornis te verbeteren? In een effectonderzoek wordt uiteindelijk de werkzaamheid van dit slaapprogramma getoetst.
Huisartsenpraktijken staan onder enorme druk. Een groot landelijk probleem betreft het snelle verloop en ziekteverzuim van doktersassistente, welke een essentiële functie betreedt binnen de praktijk. Door een hoge werkdruk verlaat zij vaak al na korte tijd de huisartsenpraktijk, zo ook bij Azalea Huisartsen Den Haag. Binnen de moderne huisartsenpraktijk is de patiënt mondiger geworden, wat zich soms uit in agressie jegens de doktersassistente. Ook zal de huisarts in de nabije toekomst een steeds groter beroep doen op de assistente. Door dit alles leeft het gevoel dat de doktersassistente momenteel onvoldoende geoutilleerd is om in deze moderne dokterspraktijk haar rol adequaat te kunnen invullen en uitvoeren. Ondanks bovenstaand probleem is de rol en ervaring van de doktersassistente onderbelicht en ondergewaardeerd binnen onderzoek in de gezondheidszorg. Het is daarom, niet alleen voor Azalea Huisartsengroep maar landelijk, essentieel te onderzoeken hoe de doktersassistente haar werkdruk beleeft. Met deze kennis kan vervolgens gekeken worden naar de ontwikkeling van concrete handvaten om deze werkdruk te verlagen. De rol van Hotelschool The Hague als partner en uitvoerder van dit onderzoek is tweeledig. Met de kennis en ervaring in gastvrijheidssektoren en het uitvoeren van belevingsonderzoek willen we de werkdruk van de doktersassistentes in de huisartsenpraktijk in kaart brengen. Hierbij zal het oogpunt van de doktersassistente centraal staan, in relatie met de patiënt (fase I) en de huisarts (fase II). Daarnaast wordt gekeken naar de competenties die volgens de doktersassistente nodig zijn om adequaat te kunnen optreden, ook in situaties met agressie. Behalve vakinhoudelijke (medische) competenties moeten doktersassistentes ook veel sociale competenties bezitten in communicatie met patiënt en arts. Hotelschoolstudenten staan bekend om deze sociale competenties in de vorm van ‘gastvrijheid’-skills waaronder empathische en communicatieve vaardigheden.
De besmetting van tulpenbollen door de agressieve schimmel, Fusarium oxysporum f.sp. tulpiae, ook wel zuur genoemd, is een grote zorg in de tulpenindustrie. Dit project, getiteld ?Fusarium besmetting van de tulp? richt zich op het ontwikkelen van producten en praktische richtlijnen voor kwekers, broeiers en exporteurs in de tulpenbranche, welke moeten resulteren in een sterke vermindering van aantasting van de tulp door de schimmel. Het hiervoor benodigde onderzoek staat onder leiding van het lectoraat Innovatieve Moleculaire Diagnostiek en het Centre of Expertise Generade van de Hogeschool Leiden. In het project participeren kennisinstellingen, MKB-bedrijven uit de tulpenbranche en bedrijven met een specifieke expertise op gebied van gewasbescherming en Genomics. Het project bestaat uit vier deelonderzoeken: 1. Een inventarisatie van de risicofactoren op infectie van de tulp dient als basis van het project. Dit levert een goed uitgangspunt voor onderzoek naar de interactie tussen Fusarium als gast, de tulpenbol als gastheer en de bodem als omgevingsfactor. Ten behoeve van de inventarisatie zal een kwantitatieve diagnostische test worden ontwikkeld voor het aantonen van Fusarium in de bodem, in water, in lucht en in de tulpenbol zelf zodat kan worden aangetoond waar in de keten het risico op verspreiding van de schimmel aanwezig is. 2. Het Fusarium onderzoek zal zich richten op genetische factoren die bepalend zijn voor de virulentie ofwel de ziekteverwekkende eigenschappen van de schimmel die specifiek gericht zijn tegen de tulp. Dit zal gebeuren met behulp van Next Generation Sequencing. 3. Daarnaast richt het onderzoek zich op mogelijkheden ter bescherming van de tulpenbol tijdens verschillende handelingen (vooral tijdens en na het rooiproces). Er wordt nagegaan wat het effect is van coating van de tulpenbol met antagonisten die een afweerfunctie tegen Fusarium hebben. 4. Op dit moment wordt veelal gebruik gemaakt van agressieve chemische middelen om de grond te ontsmetten voordat de tulpenbollen worden geplant. Deze behandeling is niet of nauwelijks effectief tegen Fusarium. Een vierde pijler van het onderzoek zal daarom gericht zijn op de verbetering van de bodem. Doormiddel van de analyse van het effect van de aanwezigheid van antagonisten in de bodem wordt nagegaan of dit bescherming kan bieden tegen Fusarium besmetting van de tulp.