Service of SURF
© 2025 SURF
Online platforms for collecting local memories are often claimed to be a driving force of empowerment for individuals, groups and the community as a whole. Long term online participation especially plays a key role in the claims for empowerment on group and community level. However, the present research on local memory websites lacks empirical data to substantiate these claims and leaves aside questions about their wider presence, the way they are organized and how their particular structure and affordances enable online participation. To address these issues, we develop six analytical dimensions in order to analyse a comprehensive number of such sites, examining in particular their organizational and online participatory features. On the basis of a cross-sectional design including 80 cases from the Netherlands, the United Kingdom and various other countries, we show three types of websites can be distinguished, namely residential, institutional and associational. In addition, we find that the expectancy of online participation is maximized not only by organizational aspects that fosterautonomy, but also by characteristics that enlarge the sense of authenticity. Our findings also show a limited number of cases with a considerable level of online participation, which offers the empirical data for analysis in terms of empowerment on group and community level.Nevertheless, we conclude that in most cases the organizational characteristics and participatory affordances of the websites are not sufficient to produce empowerment on all levels.
The research in this dissertation explores the social significance of local memory websites. Local memory websites offer local residents a platform where they collect and share memories about particular places or experiences in their neighbourhoods and districts. Following a systematic review and a broad field study, a narrative approach is developed to study collective levels of empowerment within the ‘Memory of East’ and the ‘Memory of West’, both in Amsterdam. Two empirical questions steer a double case study: 1) ‘How does the organizational development influence the online dynamics?’ and 2) ‘What collective empowerment do the online dynamics express?’ With its stronger social capital, the Memory of East is more likely to resist official memory intuitions, commercial popular culture and local politics than the Memory of West. On the other hand, with its more inclusive character, the Memory of West is more representative for the broad cultural backgrounds of its inhabitants than the Memory of East. These findings are shown to be related to five organizational continuums on which both websites are plotted to indicate their crucial organizational differences. Apart from a claim about the theoretical value of this model, it is illustrated how it functions as a discursive tool for the core groups behind both websites.
MULTIFILE
Hoofdstuk 4 van Nieuwsvoorziening in de regio Dit verslag gaat over onafhankelijke lokale nieuws-websites. Daarvan zijn er honderden in Nederland. Dat is dus zonder de websites van kranten, nieuwsbladen, huis-aan-huisbladen en lokale omroepen. Ook aggregatie-sites zijn buiten beschouwing gelaten. Als we die ook mee zouden tellen zouden we op duizenden sites komen. Geen probleem met de lokale nieuwsvoorziening zou je zeggen. Maar op aggregatiesites staat alleen maar nieuws dat eerst ergens anders geplaatst is terwijl sites van printmedia en omroepen vooral het verlengstuk van die media zijn. De echte vernieuwing zou dus moeten komen van die onafhankelijk initiatieven, de één-pitters die op hun zolderkamer de lokale politiek willen coveren, de betrokken burgers die de aandacht van de reguliere media te mager vinden, de ondernemers die een gat in de lokale markt zien. Over die groep – zo’n 125 initiatieven die ruim 300 websites exploiteren – gaat dit rapport: wie zijn ze, waar zitten ze, waarom zijn ze met hun site begonnen, hoe verdienen ze hun geld, hoe komen ze aan hun nieuws, waar schrijven ze over, hoeveel mensen werken er…
Genetische zelftesten of Direct-to-consumer genetische testen (DTC-GT) verschaffen consumenten toegang tot genetische gegevens zonder tussenkomst van een arts en kunnen rekenen op een groeiende belangstelling. De testen variëren van vaderschap en genetische genealogie om wereldwijd verwanten op te sporen tot identificatie van genetische factoren die inzicht geven in gezondheid en ziekterisico’s. Omdat de consument zelf beslist over het gebruik van een test, verdwijnt de traditionele rolverdeling tussen zorgverlener en cliënt. Het probleem is dat consumenten zich vaak niet bewust zijn van de consequenties die testuitslagen voor henzelf en hun familie hebben. Omdat genetische zelftesten vaak een beperkt aantal varianten testen met elk een beperkt effect op specifieke eigenschappen, twijfelen genetici aan hun waarde en betrouwbaarheid. Het is dus belangrijk dat aanbieders voldoende informatie bieden over de voor- en nadelen van de test, zodat de gebruiker voor het aanschaffen van de test goed geïnformeerd is. In dit project willen we de waarde, betrouwbaarheid en informatievoorziening van genetische zelftesten onderzoeken en voorlichtingsmateriaal ontwikkelen voor consumenten en professionals in de zorg en de sportwereld. We zullen daarom via het internet een aantal genetische zelftesten aanschaffen en onderzoeken op verschillende aspecten, zoals gebruiksgemak, informatievoorziening, betrouwbaarheid van de test en van de uitslagen, de wetenschappelijke validiteit. Ook zal een checklist met criteria voor de beoordeling van de klinische validiteit en het (klinisch) nut van de testen worden ontwikkeld. Het ontwikkelde voorlichtingsmateriaal zal op basis van het onderzoek afgestemd worden op de behoeften van consumenten en professionals en op een publieke website beschikbaar worden gesteld. Bedrijven kunnen dan op hun websites en in hun informatie en communicatie over testen naar dit materiaal verwijzen. De checklist met beoordelingscriteria zal bedrijven ook informatie opleveren over aandachtspunten waar verbetering mogelijk is. Bovendien zal de informatie uit het onderzoek worden gebruikt voor de voorbereiding van een keuzehulp voor genetische testen.
Mensen met communicatieve beperkingen kunnen zich vaak niet optimaal ontplooien en kunnen vaak niet optimaal participeren in de maatschappij waardoor ze uiteenlopende problemen krijgen zoals initiatiefverlies (50%) , in zichzelf gekeerd zijn (41%) of zelfs een depressie (45%) (1). Daardoor doen ze vaak meer beroep op de gezondheidszorg dan nodig. Communicatie Ondersteunende Hulpmiddelen (COH) zijn voor deze doelgroep een belangrijk instrument om de communicatieve beperkingen te overbruggen. Mensen met dyslexie staan voor grote uitdagingen in hun schoolcarrière en later hun werk carrière omwille van hun beperkingen in de geschreven taal. Hierdoor kiezen ze vaak voor een lager opleidingsniveau dan op basis van hun overige competenties passend is. Compenserende Dyslexie Hulpmiddelen (CDH) kunnen een belangrijk antwoord bieden op dagelijks ervaren problemen van mensen met dyslexie, mits optimaal ingezet. Waar COH de communicatie tussen personen ondersteunt, zijn CDH eerder compenserend of dispenserend voor de persoon met dyslexie zelf. Hoewel COH en CDH twee verschillende domeinen zijn, die ook een andere doelgroep bedienen, signaleren leveranciers van beide typen hulpmiddelen gelijkaardige problemen in de customerservice: de mogelijkheden worden vaak niet optimaal benut na levering, waardoor communicatieve en/of opleidingskansen niet of onvoldoende gegrepen worden. Voor mensen met een spraak/taalstoornis ligt zelfs sociaal isolement op de loer. Leveranciers van COH en CDH willen weten hoe zij als MKB`ers kunnen bijdragen aan optimale verstrekking en optimaal gebruik van deze hulpmiddelen. Dit is belangrijk omdat hierdoor de effectiviteit en doelmatigheid van hun product- en dienstverlening verbeterd wordt. Dit is het uitgangspunt voor bedrijven om het project COM (COH en CDH Op de Markt) op te starten. COM is specifiek gericht op het optimaliseren van het verstrekkingsproces en het effectief gebruik van communicatie ondersteunende hulpmiddelen (COH) en compenserende dyslexie hulpmiddelen (CDH). Binnen dit project wordt een integrale methodiek voor implementatie van COH en CDH ontwikkeld op basis van de `Basisrichtlijn Hulpmiddelenzorg`(2). De Basisrichtlijn Hulpmiddelenzorg brengt de gehele keten van activiteiten in de hulpmiddelenzorg in beeld: van het signaleren van een probleem tot aan de evaluatie van het gebruik van het geleverde hulpmiddel. De activiteiten zijn uitgewerkt in acties van cliënt en acties van zorgdeskundigen. In dit project richten wij ons op de laatste drie stappen van deze procesbeschrijving, vanaf het moment dat de leveranciers in beeld komen, m.n. leveren en instrueren van hulpmiddelen. Het succes van COH en CDH is onlosmakelijk verbonden met de context waarin het gebruikt wordt. Deze methodiek richt zich dan ook enerzijds op optimale verstrekking en optimaal gebruik van het hulpmiddel in het dagelijkse leven en anderzijds op het betrekken van de sociale omgeving (ouders/partners, familieleden, vrienden, bekenden, zorgverleners en leerkrachten) van de gebruiker zodat deze het gebruik van het hulpmiddel accepteert, faciliteert en stimuleert. De ontwikkelde kennis kan geëxtrapoleerd worden naar andere hulpmiddelengroepen door de ontwikkelde methodiek in vervolgprojecten te beproeven voor andere hulpmiddelen. Tevens kan de opgedane kennis benut worden bij de doorontwikkeling van COH en CDH.
Aanleiding Kinderen in het basisonderwijs bewegen van huis uit te weinig. Goed bewegingsonderwijs leidt tot verbeterde motoriek, waardoor kinderen meer plezier in bewegen hebben en dus ook meer gaan bewegen. Dat leidt weer tot een kleinere kans op overgewicht en het verbetert de gezondheid. Scholen hebben de taak vroegtijdig passende zorg te organiseren als de gezonde ontwikkeling stokt. Dit gebeurt nu nog onvoldoende. Gymleraren kunnen een rol spelen bij het signaleren van problemen op het gebied van motorische ontwikkeling en (over)gewicht. Zij hebben dan wel kennis, vaardigheid en de juiste instrumenten nodig. Doelstelling De centrale doelstelling van dit project is de huidige en toekomstige gymleraren beter uit te rusten om de motorische ontwikkeling van kinderen te verbeteren en bij achterblijvende motorische ontwikkeling adequaat te kunnen doorverwijzen. De deelnemers aan het project onderzoeken of de zogenoemde 4Ssen-scan een geschikt instrument zou kunnen zijn om de grove motoriek van kinderen te meten. Daartoe zullen ze de betrouwbaarheid en validiteit van de scan bepalen. Voor de gymleraren stellen ze een meetprotocol op om met een meetinstrument tijdens de gymles een scan te maken. Daarnaast zullen ze in samenwerking met de jeugdgezondheidszorg (JGZ) een zorgprotocol opstellen, waarin ze de zorgketen en zorgpaden beschrijven. Dit alles zal leiden tot verdere professionalisering van gymleraren, zodat zij beter in staat zijn kinderen beter te leren bewegen, en samen te werken met de JGZ en andere professionals in de zorgketen. Beoogde resultaten De concrete resultaten van het onderzoek zijn een zorgprotocol met een beschrijving van de zorgketen en zorgpaden, en een meetprotocol met meetinstrument dat geschikt is voor een scan tijdens de gymles. Om de opgedane kennis te verspreiden publiceren de deelnemers aan het project wetenschappelijke artikelen in internationale peer-reviewed tijdschriften. Een Nederlandse vertaling zal worden aangeboden aan de Nederlandse vakbladen voor gymleraren. Verder wordt de kennis verspreid via presentaties op congressen en via de websites van deelnemende organisaties.