Service of SURF
© 2025 SURF
Binnen de klas kunnen aspecten van burgerschap ontwikkeld en gestimuleerd worden. Het stimuleren kan op verschillende manieren gebeuren. Daarbij worden twee hoofdvormen onderscheiden: Een open en veilig klasklimaat is een belangrijke manier om burgerschap te ontwikkelen. Hierbij gaat het er dan om dat leerlingen het gevoel moeten hebben dat zij er mogen zijn, er ruimte is voor verschillende perspectieven en zij niet afgerekend worden op hun inbreng.Ook het lesgeven over burgerschapsonderwerpen is een belangrijke manier voor het stimuleren van burgerschap van leerlingen. Het kan dan van belang geacht worden dat leerlingen leren over het 'hoe en waarom’ van onderwerpen. Daarnaast is het belangrijk dat zijzelf actief aan het werk gezet worden, dat er een kwalitatief goede dialoog is en dat onderwerpen in een curriculaire lijn worden ingezet. Dit kan vervolgens via verschillende werkvormen worden uitgevoerd, zoals klassikale instructie, discussie in kleine groepen, toepassingsopdrachten, maatschappelijke projecten, en besluitvormingsoefeningen via simulaties en leerlingenraden. Kennis zal waarschijnlijk vooral via instructiegerichte werkvormen aangeleerd worden, houdingen zijn vaker gekoppeld aan projecten of ervaringsleren.Effectieve benaderingen van burgerschapsonderwijs zullen een combinatie laten zien van het gebruikmaken van zowel een open en veilig klasklimaat en het behandelen van burgerschapsonderwerpen aan de hand van verschillende werkvormen.
MULTIFILE
In dit onderzoek staan twee onderzoeksvragen centraal:- Wat zijn de opvattingen van leraren over burgerschapsonderwijs in Amsterdam?- Welke samenhang bestaat er bij de opvattingen van leraren over burgerschap?We hebben geprobeerd een antwoord te vinden op deze vragen door een representatieve groep Amsterdamse leraren via een gestandaardiseerde vragenlijst te bevragen en daarnaast diepte-interviews bij een selectie groep leraren af te nemen over hun opvattingen aangaande verschillende aspecten van burgerschapsonderwijs bij hun op school. Hieronder worden eerst de belangrijkste uitkomsten besproken, daarna komen enkele beperkingen van het onderzoek aan bod, vervolgens worden de uitkomsten in breder kader geplaatst en afgesloten wordt met enkele aanbevelingen. Volgens de bevraagde leraren is burgerschap een belangrijk onderdeel van het onderwijs en een belangrijk ontwikkeldoel voor hun leerlingen. Hierbij vinden we op hoofdlijnen geen verschil tussen verschillende groepen leraren. De verschillen tussen po-, vo- en mbo-leraren, het vak dat zij geven, hun sekse en bijvoorbeeld het aantal jaar dat zij voor de klas staan, maken geen wezenlijk verschil voor de erkenning van het belang van burgerschapsonderwijs. Gemiddeld genomen oordelen de leraren neutraal over de situatie op hun school met betrekking tot burgerschapsonderwijs. Hierbij vinden we geen verschillen voor bijvoorbeeld vak, type onderwijs, opleidingsniveau van de leraar en het aantal jaren dat zij lesgeven. Wel is er samenhang met andere opvattingen over het burgerschapsonderwijs: het plannen van activiteiten en de afwezigheid van belemmeringen gaat samen met een positiever oordeel over de situatie op school. Interessant is dat, daarbij rekening houdend met verschillende kenmerken van leraren en hun school, in een aantal stadsdelen (Noord, Zuidoost, Oost en Centrum) iets positiever geoordeeld wordt over burgerschapsonderwijs dan in andere stadsdelen. In schril contrast met het belang dat aan burgerschap gehecht wordt, is de regelmaat en planning van burgerschapsonderwijs: slechts af en toe zijn leraren daarmee bezig en vaak zonder dat het gepland is. Hierbij bestaat wel verschil tussen leraren, ook wanneer we rekeninghouden met enkele relevante persoonskenmerken. Vrouwelijke leraren en leraren in gamma-vakken (zoals maatschappijleer, geschiedenis) geven vaker aan burgerschap een plek te geven in hun les dan mannen en leraren in andere vakken. Dezelfde analyse laat zien dat self-efficacy en planning samenhangen met het met regelmaat bezig met burgerschap in de les. Leraren hebben aanzienlijk vertrouwen in eigen kunnen met betrekking tot burgerschapsonderwijs. Opvallend hierbij is dat het kwalitatieve gedeelte van deze studie erop wijst dat leraren (docenten maatschappijleer uitgezonderd) menen dat zij in hun opleiding weinig of niets geleerd hebben over burgerschapsonderwijs. Dat zij zichzelf op dit terrein bekwaam achten heeft in hun ogen vooral te maken met hun opvoeding, steun van collega’s of persoonlijke beroepsinteresse. Voor self-efficacy vinden we alleen een robuuste samenhang met het met regelmaat uitvoeren van burgerschapsonderwijs. Als je er vaker mee bezig bent, krijg je meer vertrouwen in eigen kunnen of als je minder twijfelt over je eigen kunnen geef je burgerschap vaker een plek in je les. De leraren in Amsterdam menen dat er slechts in beperkte mate sprake is van belemmeringen bij het vormgeven en uitvoeren van burgerschapsonderwijs. Interessant is dat leraren niet primair de achtergrond van leerlingen als belemmering ervaren maar veeleer organisatorische zaken: het onderwijs is overbelast en klassen zijn te groot. Niettemin laten de interviews zien dat wat leerlingen met zich meebrengen de klas in en hoe de stad Amsterdam zich ontwikkelt substantiële belemmeringen kunnen zijn voor burgerschapsonderwijs. Te denken valt dan vooral aan segregatie en daarmee samenhangende homogene klassen en extreme opvattingen van leerlingen. De context zoals die in de inleiding geschetst is, wordt daarmee gedeeltelijk door leraren bevestigd maar het lijkt niet de boventoon te voeren bij hun beeld over burgerschapsonderwijs in Amsterdam.
Democratie en burgerschap staan onder druk. We leven in een tijd van affectieve polarisatie waarin mensen elkaar niet vanzelfsprekend als gerespecteerde gesprekspartners zien. Waar de overheid burgers ‘vermorzelt’. Waar er grote ongelijkheid is in de mate waarin mensen het gevoel hebben dat hun stem ertoe doet in de politiek. Opgroeien in deze tijd vraagt veel van jongeren. Mede hierom is er een breed gedeelde roep om meer burgerschapsonderwijs. In dit artikel geef ik een beschrijving van burgerschap, beargumenteer ik waarom het onderwijs hier een taak heeft en hoe het bij kan dragen aan burgerschap.
Burgerschapscompetenties, gericht op het actief mee kunnen doen met en het betrokken voelen bij de samenleving, zijn cruciaal om oplossingen te vinden voor (maatschappelijke) kwesties zoals de afwezigheid van een veilig pedagogisch klimaat in de wijk en een toenemende segregatie doordat niet alle ouders gebruik kunnen maken van sociaalpedagogische voorzieningen. Ondanks dat burgerschapsonderwijs wettelijk verplicht is, wijst de Onderwijsinspectie (2020) op de beperkte doelgerichtheid op veel scholen, veroorzaakt doordat scholen onvoldoende weten wat goede invullingen zijn. Daarbij komt dat de complexiteit van maatschappelijke kwesties beïnvloed wordt door factoren die niet alleen in de school, maar ook in de omgeving van de school (i.e. thuis en de wijk) plaatsvinden. Burgerschapsvorming zou dus vanuit meerdere perspectieven, interprofessioneel, moeten worden bekeken en opgepakt door verschillende professionals in het sociaal-educatieve domein. Een welzijnswerker is een professional in het sociale domein die, net als leraren, kinderen begeleidt met het vormgeven van burgerschap. Ondanks dat professionals in zowel het educatieve als het sociale domein actief bezig zijn met burgerschapsvorming bij kinderen geven zij en de organisaties waarin zij werkzaam zijn aan onvoldoende geëquipeerd te zijn om op effectieve wijze interprofessioneel met elkaar samen te werken aan burgerschapsthema’s. Het doel van dit onderzoeksproject is om een aanpak te ontwikkelen om het interprofessioneel samenwerken aan burgerschapsvorming te bevorderen. Deze aanpak wordt in co-creatie, met leraren basisonderwijs, welzijnswerkers, opleiders en studenten ontwikkeld en gedurende het onderzoeksproject direct geïmplementeerd in het opleidings-en professionaliseringsaanbod van (toekomstige) leraren basisonderwijs en welzijnswerkers. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden in Amersfoort, in samenwerking met het ABC-netwerk, een samenwerkingsverband van professionals uit het onderwijs, welzijnsorganisaties en de gemeente. De onderzoeksmethode die in dit onderzoeksproject wordt gehanteerd is participatief actieonderzoek; samen met studenten, opleiders en professionals wordt gezocht naar de beste aanpak om verandering te bewerkstelligen in de (opleidings)praktijk van leraren en welzijnswerkers.
Door verhalen kunnen kinderen leren zich te verplaatsen in andere mensen en ze kunnen andere werelden, culturen en denkbeelden leren kennen. Het begrijpen van verhalen vraagt om inlevingsvermogen in de verschillende perspectieven van de personages. Dit ‘zich verplaatsen in anderen’ laat zich verbinden met de burgerschapsopdracht in de Wet op het primair onderwijs. Volgens de Inspectie van het Onderwijs (2016) geven scholen invulling aan burgerschapsonderwijs, maar weinig plan- en doelmatig. Hier liggen dus kansen voor verbetering. In dit postdoc-onderzoeksvoorstel staat de vraag centraal hoe het werken met verhalen verdieping zou kunnen geven aan zowel het verhaalbegrip als aan burgerschapsvorming, specifiek aan inlevingsvermogen en multiperspectiviteit. Expliciet wordt gekeken hoe dit bij de jongste basisschoolkinderen kan. De onderzoeksvraag is ingebed in het Kenniscentrum Spelend en Onderzoekend Leren en wordt onderzocht door literatuurstudie en gerichte gesprekken met (aankomend) leerkrachten en leesexperts. Samen met (aankomend) leerkrachten worden handvatten en good practices ontworpen voor de inzet van verhalen bij het tegelijkertijd stimuleren van lees- en burgerschapsdoelen. Parallel hieraan wordt onderzocht hoe opleiders verhalen kunnen benutten om te werken aan multiperspectiviteit bij aankomend leerkrachten. Verwacht mag worden dat studenten die zelf hebben ervaren hoe verhalen kunnen bijdragen aan multiperspectiviteit en inlevingsvermogen dit ook gemakkelijker kunnen toepassen in hun eigen (lees)onderwijs. Dit onderdeel van het postdoc-onderzoek zal worden onderzocht door met studenten verhalen te lezen en focusgesprekken te voeren over hun leeservaringen, aangezien gebleken is dat teksten bediscussiëren goede mogelijkheden biedt om de visie van aankomend leerkrachten op cultureel sensitief lesgeven verder vorm te geven (Hall, 2009). Het onderzoek draagt bij aan de (inhoudelijke) verbinding tussen de onderzoekslijnen Diversiteit en Kritisch Burgerschap en Jonge Kind en integratie van doelen voor studenten in de opleiding. Het onderzoek levert diverse wetenschappelijke en publieksartikelen op, alsmede een website voor de onderwijspraktijk met een methodiek en good practices.