Service of SURF
© 2025 SURF
AchtergrondInformele ouderlijke steun wordt gezien als kansrijke interventie voor het reduceren van opvoedstress. Er is echter weinig bekend over hoe relaties tussen ouders met en zonder opvoedstress zich ontwikkelen in opvoedingssituaties waarbij de ene partij ondersteuning geeft en de andere partij ondersteuning ontvangt. Kennis over bevorderende en belemmerende factoren kan helpen om informele ouderlijke steun verder vorm te geven.MethodenWe hebben gedurende een kwalitatief fenomenologisch onderzoek steunouders (N = 16) en vraagouders (N = 12) in een semigestructureerd interview gevraagd naar hun ervaringen met informele sociale steun in het informele opvoedingsondersteuningsprogramma Buurtgezinnen.nl.ResultatenBevorderende factoren zijn het opbouwen van vertrouwen in de startfase, het bewaren van enige sociale afstand, het erkennen van verschillen wat betreft opvoedstress, financiële mogelijkheden, opleidingsniveau en de normen en waarden die worden gehanteerd in de opvoeding. Ten slotte is het voorkómen van een grote disbalans tussen geven en nemen ook een belangrijke bevorderende factor. Belemmerende factoren zijn een gebrekkig zicht op de leefwereld van de ander, handelings- en vraagverlegenheid en ongevraagde steun.ConclusiesVerschillende factoren bevorderen het geven en ontvangen van informele sociale steun. Tevens is een aantal belemmerende ervaringen te onderscheiden, op grond waarvan aanbevelingen worden gedaan om de onderlinge relatie verder te optimaliseren.--BackgroundInformal parental support is increasingly seen as a promising intervention for reducing parenting stress. A better understanding of the facilitating and inhibiting factors in the relationships between parents who provide informal support and those who receive informal support could help efforts to successfully implement informal parental support.MethodsWe adopted a qualitative phenomenological research approach using semi-structured interviews with 28 parents who either provided (N = 16) or received (N = 12) informal support. The interviews contained questions about their experiences with the informal parenting support programme Buurtgezinnen.nl.ResultsPerceived facilitating factors included building trust in the start-up phase, keeping a certain social distance and acknowledging differences in terms of socioeconomic status, norms and values, or parenting stress. Last but not least, avoiding a serious imbalance in providing and receiving help is also a facilitating factor. Inhibiting factors included a lack of insight into each other’s world, reluctance to reach out or ask for help, and unsolicited support.ConclusionsSeveral relational factors can facilitate successful informal parental support. The identified inhibiting factors led to recommendations for improving informal support programmes.
Achtergrond: Patiënten met verslavingsproblematiek ervaren vaak zelfstigma. Steun van de omgeving lijkt zelfstigma te verminderen, maar nog weinig is bekend over de relatie met ervaren en gewenste sociale steun.Doel: Zicht krijgen op de samenhang tussen ervaren sociale steun, gewenste sociale steun en zelfstigma bij patiënten met verslavingsproblematiek en te onderzoeken of de ernst van de verslaving hierin een rol speelt. Methode: 83 ambulante patiënten met verslavingsproblematiek vulden de Sociale Steun Lijst in en de Internalized Stigma of Mental Illness scale.Resultaten: Pearson correlaties toonden verbanden tussen gewenstheid van sociale steun, ervaren sociale steun en zelfstigma, maar een multipele regressie liet alleen een verband zien tussen gewenstheid van sociale steun en zelfstigma. Het belang van gewenstheid van sociale steun werd ook gevonden bij patiënten met een lage verslavingsernst, maar bij patiënten met een ernstige verslaving werd juist een verband gevonden met de ervaren sociale steun.Conclusie: Gewenste sociale steun lijkt meer van belang te zijn voor zelfstigma dan de ervaren sociale steun. Bij mensen met een ernstige verslaving lijkt ervaren sociale steun echter belangrijker te zijn.
Het participatie project richt zich op het ontwikkelen van interventies ter bevordering van de actieve maatschappelijke participatie van jongeren met psychische en/of gedragsproblematiek in Amsterdam. Onderzoekers van de Hogeschool van Amsterdam werkten samen met professionals en jongeren van de Arkin FACT-teams en Spirit! aan interventies gericht op het thema 'sociale steun'. Spirit implementeert een online kennisarrangement omtrent het thema eenzaamheid met als doel kennisvergroting van professionals op het gebied van eenzaamheid. Voor Fact is er een handreiking ontwikkelt voor het opzetten van peer-to-peer suportgroepen.
Middels een RAAK-impuls aanvraag wordt beoogd de vertraging van het RAAK-mkb project Praktische Predictie t.g.v. corona in te halen. In het project Praktische Predictie wordt een prototype app ontwikkeld waarmee fysiotherapeuten in een vroeg stadium het chronisch worden van lage rugpijn kunnen voorspellen. Om chronische rugpijn te voorkomen is het belangrijk om in een vroeg stadium de kans hierop in te schatten door psychosociale en mogelijk andere risicofactoren op chronische pijnklachten te herkennen en hierop te interveniëren. Fysiotherapeuten zijn met deze vraag naar het lectoraat Werkzame factoren in Fysiotherapie en Paramedisch Handelen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen gegaan en dit heeft aanleiding gegeven een onderzoek op te zetten waarin een dergelijke methodiek ontwikkeld wordt. De voorgestelde methodiek betreft een Clinical Decision Support Tool waarmee een geïndividualiseerde kans op chronische rugpijn kan worden bepaald gekoppeld aan een behandeladvies conform de lage rugpijn richtlijn. Hiervoor is eerst geïnventariseerd welke methoden fysiotherapeuten reeds gebruiken en welke in de literatuur worden genoemd. Op basis hiervan is een keuze gemaakt ten aanzien van data die digitaal verzameld worden in minimaal 16 fysiotherapiepraktijken waarbij patiënten gedurende 12 weken gevolgd worden. Met de verzamelde data worden met machine learning algoritmes ontwikkeld voor het berekenen van de kans op chroniciteit. De algoritmes worden ingebouwd in de Clinical Decision Support Tool: een gebruiksvriendelijke prototype app. Bij het ontwikkelen van de tool worden eindgebruikers (fysiotherapeuten en patiënten) intensief betrokken. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de tool aansluit bij de wensen en behoeften van de doelgroep. De tool berekent de kans op chroniciteit en geeft een behandeladvies. Daarnaast kan de tool gebruikt worden om patiënten te informeren en te betrekken bij de besluitvorming. Vanwege de coronacrisis is er een aanzienlijke vertraging in de patiënten-instroom (doel n= 300) ontstaan die we met ondersteuning van een RAAK-impuls subsidie willen inlopen.
Samenvatting Mensen met een beperking (psychiatrisch, verstandelijk, lichamelijk) wonen tegenwoordig vaker zelfstandig en doen voor hun ondersteuning daarom vaker een beroep op mensen in de buurt waar zij wonen. Dit betekent voor de professionele hulpverleners dat zij een steeds grotere taak krijgen in het versterken van het sociale netwerk van mensen met een beperking, en het (op deze wijze) bevorderen van inclusie in de buurt. In hun werk merken zorg- en welzijnsprofessionals op dat, soms relatief spontaan ingezette of kleine initiatieven succesvol kunnen zijn, maar soms ook niet. De professionals hebben wel ideeën over wat goed werkt en wat niet, maar dit is niet op één centrale plek vastgelegd, en daarbij soms onduidelijk en afhankelijk van de context. Zij vragen zich af hoe ze de informatie die ze elk hebben kunnen bundelen en tot meer inzicht kunnen komen in wat werkt, in welke situatie en in welke context. In het project wordt samengewerkt door de Hogeschool van Amsterdam (AKMI / Lectoraat Community Care), de Sociaal Werkopleidingen van de HvA, de Afdeling onderwijs, jeugd en zorg van de Gemeente Amsterdam, GGD Amsterdam, Cliëntenbelang Amsterdam, Centrum voor Cliëntervaringen (i.s.m. VuMcAmsterdam), De Regenbooggroep, Cordaan en Stichting Prisma. In dit onderzoek zullen drie verschillende buurtgerichte interventies worden getoetst aan de hand van de ‘what works’ principes (wwp). De interventies gericht op het bevorderen van de sociale inclusie van mensen met beperkingen in de buurt worden geëvalueerd door cliënten/ ervaringsdeskundigen, zorg- en welzijnsprofessionals en buurtbewoners. Voor dit onderzoek is gekozen voor ‘realis evaluation’, waarin niet het effect op zich wordt onderzocht, maar de werkzame elementen van een interventie. Belangrijke opbrengsten van het project zijn: 1) het determineren en beschrijven van werkzame elementen die leidend kunnen zijn voor het bedenken en/of beoordelen van initiatieven om de netwerken van mensen met een beperking in de buurt te versterken; 2) op basis daarvan een handreiking bieden voor professionals.
De 2SHIFT SPRONG-groep is een samenwerkingsverband van HAN University of Applied Sciences en Fontys Hogescholen. Onze ambitie is het vergroten van eerlijke kansen op gezond leven. Dit doen we door het vormgeven en versterken van gemeenschappen als fundament voor het creëren van eerlijke kansen op gezond leven. Vanuit deze gemeenschappen wordt in co-creatie gewerkt aan structuur (i.e. systeem), sociale en technologische innovaties. Deze ambitie sluit aan bij de centrale missie KIA Gezondheid en Zorg om bij te dragen aan goede gezondheid en het verkleinen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Ook draagt het bij aan deelmissie 1. het voorkomen van ziekte, waarbij wij uitgaan van het concept Positieve Gezondheid en Leefomgeving. Én het zorgt voor het verplaatsen van ondersteuning en zorg naar de leefomgeving (deelmissie 2), doordat gemeenschappen hiervoor een stevig fundament vormen. De gemeenschap is geoperationaliseerd als een samenwerking tussen inwonersinitiatieven (i.e. informele actoren) én professionals vanuit wonen, welzijn, zorg en gemeenten (i.e. formele actoren) die bestuurlijk en beleidsmatig worden ondersteund. Toenemend wordt een belangrijke rol en meer verantwoordelijkheid toebedeeld aan inwoners en wordt de noodzaak van sectoroverstijgende, inclusieve samenwerking tussen deze actoren in lokale fieldlabs benadrukt. 2SHIFT start daarom in vier fieldlabs: twee dorpen en twee wijken in (midden-)stedelijke gebieden, waar in vergelijking met groot-stedelijk gebied (zoals Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) andere dynamieken en mechanismen een rol spelen bij het creëren van eerlijke kansen op een gezond leven. Om impact in onderwijs en praktijk te realiseren werken we nauw samen met studenten, docenten én met inwoners, professionals, bestuurders en beleidsmakers uit wonen, welzijn, zorg en gemeenten én landelijke kennispartners (“quadruple helix”). 2SHIFT brengt transdisciplinaire expertise én verschillende onderzoeksparadigma’s samen in een Learning Community (LC), waarin bestaande kennis en nieuwe kennis wordt samengebracht en ontwikkeld. Over 8 jaar is 2SHIFT een (inter)nationaal erkende onderzoeksgroep die het verschil maakt.