Service of SURF
© 2025 SURF
Background: Previous studies found that 40-60% of the sarcoidosis patients suffer from small fiber neuropathy (SFN), substantially affecting quality of life. SFN is difficult to diagnose, as a gold standard is still lacking. The need for an easily administered screening instrument to identify sarcoidosis-associated SFN symptoms led to the development of the SFN Screening List (SFNSL). The usefulness of any questionnaire in clinical management and research trials depends on its interpretability. Obtaining a clinically relevant change score on a questionnaire requires that the smallest detectable change (SDC) and minimal important difference (MID) are known. Objectives: The aim of this study was to determine the SDC and MID for the SFNSL in patients with sarcoidosis. Methods: Patients with neurosarcoidosis and/or sarcoidosis-associated SFN symptoms (N=138) included in the online Dutch Neurosarcoidosis Registry participated in a prospective, longitudinal study. Anchor-based and distribution-based methods were used to estimate the MID and SDC, respectively. Results: The SFNSL was completed both at baseline and at 6-months’ follow-up by 89/138 patients. A marginal ROC curve (0.6) indicated cut-off values of 3.5 points, with 73% sensitivity and 49% specificity for change. The SDC was 11.8 points. Conclusions: The MID on the SFNSL is 3.5 points for a clinically relevant change over a 6-month period. The MID can be used in the follow-up and management of SFN-associated symptoms in patients with sarcoidosis, though with some caution as the SDC was found to be higher.
OBJECTIVE: Ever since Engel's Biopsychosocial Model (1977) emotions, thoughts, beliefs and behaviors are accepted as important factors of health. The Brief Illness Perception Questionnaire (Brief IPQ) assesses these beliefs. Aim of this study was to cross-culturally adapt the Brief IPQ into the Brief IPQ Dutch Language Version (Brief IPQ-DLV), and to assess its face validity, content validity, reproducibility, and concurrent validity. METHODS: Beaton's guideline was used for cross-culturally adaptation. Face and content validity were assessed in 25 patients, 15 physiotherapists and 24 first-grade students. Reproducibility was established in 27 individuals with chronic obstructive pulmonary disease using Cohen's kappa coefficient (K(w)) and the Smallest Detectable Change (SDC). Concurrent validity was assessed in 163 patients visiting 11 different physical therapists. RESULTS: The Brief IPQ-DLV is well understood by patients, health care professionals and first-grade students. Reliability at 1 week for the dimensions Consequences, Concern and Emotional response K(w)>0.70, for the dimensions Personal control, Treatment control, Identity, K(w)<0.70. A time interval of 3 weeks, reliability coefficients were lower for almost all dimensions. SDC was between 2.45 and 3.37 points for individual measurement purposes and between 0.47 and 0.57 points for group evaluative measurement purposes. Concurrent validity showed significant correlations (P<.05) for four out of eight illness perceptions (IPs) dimensions. CONCLUSION: The face and content properties were found to be acceptable. The reproducibility and concurrent validity needs further investigated
Objective: To determine content validity of the Muscle Power Sprint Test (MPST) and construct validity and reliability of the MPST, 10x5 Meter Sprint Test (10x5MST), slalom test and one stroke push test (1SPT) in wheelchair-using youth with spina bifida (SB). Design: Clinimetric study Setting: Rehabilitation centers, SB outpatient services, private practices Participants: A convenience sample of 53 children (5-19 years, 32 boys / 21 girls) with SB who use a manual wheelchair. Participants were recruited in the Netherlands through rehabilitation centers, SB outpatient services, pediatric physical therapists and the BOSK (Association of and by parents of children, adolescents and adults with a disability). Interventions: Not applicable. Main Outcome Measures: Construct validity of the the MPST was determined by comparing results with the arm-cranking Wingate Anaerobic test (WAnT) using paired t-tests and Pearson Correlation Coefficients, while content validity was assessed using time based criteria for anaerobic testing . Construct validity of the 10x5MST, slalom test and 1SPT was analyzed by hypothesis testing using Pearson Correlation Coefficients and Multiple Regression. For reliability, Intra Class Correlation coefficients (ICC) and smallest detectable changes (SDC) were calculated. Results: For the MPST, mean exercise time of four sprints was 28.1 sec. (±6.6 sec.). Correlations between the MPST and WAnT were high (r>0.72, p<0.01). Excellent correlations were found between the 10x5MST and slalom test (r=0.93, p<0.01), while correlations between the10x5MST or slalom test and MPST and 1SPT were moderate (r=-0.56- -0.70; r=0.56, p<0.01). The 1SPT was explained for 38% by wheelchair mass (Beta -0.489) and total upper muscle strength (Beta 0.420). All ICCs were excellent (ICC>0.95) but the SDCs varied widely. Conclusions: The MPST, 10x5MST and slalom test are valid and reliable tests in wheelchair-using youth with SB for measuring respectively anaerobic performance or agility. For the 1SPT, both validity and reliability are questionable.
Goede ritplanning is cruciaal in de goederentransport vanwege smalle marges en CO2-reductie. Voor een toekomstbestendig mobiliteitssysteem dat in 2050 emissieloos is, is slimme software een uitkomst. Ook omdat het -in een sector die veelal operationeel gericht is- tijdwinst en rekencapaciteit oplevert voor meer tactische en strategische vraagstukken. Dit betekent een grotere verantwoordelijkheid van de ritplanner voor het eindresultaat. De transportsector kampt echter met twee personeelsplanningsvraagstukken: het beroep van transportplanner is moeilijk vervulbaar (kwantitatief vraagstuk) en het zal als gevolg van digitalisering veranderen en verdiepen (kwalitatieve uitdaging). Op verzoek van de landelijke brancheorganisatie TLN en pilot transportbedrijven wordt in dit project onderzocht in hoeverre een serious game het antwoord is op beide vraagstukken. Met deze serious game kunnen planners via assessment en training worden voorbereid op een emissieloze toekomst. Ook kan het uitdagende werk van de planner op deze manier aantrekkelijk en uitnodigend over het voetlicht kan worden gebracht. De centrale onderzoeksvraag naar de ontwerpcriteria van een dergelijke effectieve serious game wordt in een ontwerpgerichte onderzoekstraject door lectoraatsonderzoekers van HRM en Serious Games onderzocht. In de eerste fase van dit traject worden door middel van workshops met vertegenwoordigers van TLN, transportondernemingen, KennisDCLogistiek en de opleiding Logistiek ontwerpspecificaties bepaald en geanalyseerd. In de tweede fase wordt de bruikbaarheid in enkele pilotbedrijven getest, waardoor prototypes op iteratieve wijze naar een meer vaste vorm groeien. In de derde fase wordt met het resultaat van de testfase een gefundeerde prototype van een serious games interventie doorontwikkeld. Voor het feitelijk implementeren van deze doorontwikkelde prototype zal een vervolgproject nodig zijn.
De maatschappelijke uitdaging: Goederenvervoercorridors zijn cruciaal voor de Nederlandse economie, tegelijkertijd vormt verduurzaming van de corridors een steeds grotere uitdaging. De onderzoeksgroep Greening Corridors doet onderzoek naar de ontwikkeling en het functioneren van duurzame logistieke corridors. Drie thema’s staan daarin centraal: - Beter benutten van capaciteit van infrastructuur en vervoermiddelen. - Schone, veilige en autonome modaliteiten. - Digitalisering van de keten. De onderzoeksgroep: Greening Corridors is een sterk consortium van hogescholen dat voortbouwt op 10 jaar samenwerking in het Centre of Expertise KennisDC Logistiek. Het bestaat uit de onderzoeksgroepen van zes hbo-kennisinstellingen: - Hogeschool Rotterdam - HZ University of Applied Sciences - Hogeschool Arnhem Nijmegen - Hogeschool van Amsterdam - Fontys Hogeschool Techniek en Logistiek - Instituut Fysieke Veiligheid De kennisinstellingen zijn nauw verbonden met belangrijke logistieke knooppunten, triple helix organisaties in de eigen regio en het onderwijs en weten daarmee de onderzoeksresultaten impactvol in de praktijk te brengen. Door de samenwerking kunnen vraagstukken niet alleen op knooppuntniveau, maar ook corridor- en netwerkniveau worden opgepakt. De ambitie: Greening Corridors streeft met het intensiveren van de huidige samenwerking naar versterking van de: - Methodologie van praktijkgericht onderzoek in de logistiek; - Positie en herkenbaarheid van toegepast onderzoek in landelijke logistieke beleids- en kennisagenda’s; - Multidisciplinaire aanpak van logistieke vraagstukken; - Verbinding met universiteiten voor het toepasbaar maken van wetenschappelijke resultaten; - Positie in en deelname aan internationale netwerken en onderzoeksprojecten; - Doorontwikkeling van living labs en learning communities naar duurzame samenwerkingsverbanden waarin docent-onderzoekers, studenten en medewerkers van bedrijven gezamenlijk onderzoeken, innoveren, implementeren en leren. De maatschappelijke bijdrage: De SPRONG-groep draagt bij aan de KIA Energietransitie & Duurzaamheid. Binnen de deel-KIA Toekomstbestendige Mobiliteitssystemen richt de SPRONG-groep zich op de Meerjarige Missiegedreven innovatieprogramma’s: - 9. Innovatieve aandrijving en gebruik van duurzame energiedragers voor mobiliteit. - 10. Doelmatige vervoersbewegingen voor mensen en goederen.
A number of universities of applied sciences do a lot of research in the field of sustainable last mile logistics. Collaboration and coordination take place through joint projects or through seminars. However, this collaboration could be more structured so that researchers can always take full advantage of each other's knowledge and are not dependent on having or not having joint projects or seminars. This also concerns the question of how these studies can gain extra added value through joint programming (this can partly be done in the development of a tool/benchmark, see previous point), but also in having and getting research and knowledge from the different regions. Within the new research agenda of the Logistics Knowledge Agreement (the lectors platform of the CoE KennisDC Logistics), urban logistics has been named as one of the four core themes on which the involved universities of applied sciences want to collaborate across regions. In addition, there is only limited cooperation in the field of education around the theme of “urban logistics”. Students who want to graduate in urban logistics or do internships must therefore first learn a lot.