Service of SURF
© 2025 SURF
Artikel in het blad: NVMBR Tijdens zwangerschap wordt terughoudend omgegaan met de verrichting van röntgenonderzoek m.n. vanwege de gevoeligheid van weefsels van het ongeboren kind voor ioniserende straling. Door regionale verschillen in praktijkvoering en technische en kennisontwikkelingen op radiologisch gebied ervaren MBB’ers onvoldoende houvast voor het uitvoeren van radiologisch onderzoek bij zwangeren met bijbehorende risicocommunicatie. Dit artikel rapporteert een mixed-methods onderzoek als bijdrage aan de ontwikkeling van een praktische leidraad door MBB’ers in de dagelijkse praktijk, waarin de ervaringen, perspectieven en wensen van vrouwen als het gaat om de risicocommunicatie over mogelijke effecten van röntgenstraling op het ongeboren kind zijn onderzocht.
Cybercriminaliteit is een serieus en urgent maatschappelijke probleem. De winst in het tegengaan van cybercriminaliteit zal op korte termijn niet liggen in het opsporen van daders of het vergroten van toezicht op internet, maar eerder in het verbeteren van de cyberweerbaarheid van internetgebruikers. Het gedrag van mensen heeft invloed op de kans slachtoffer te worden van cybercriminaliteit zoals phishingen ransomware. Effectieve risicocommunicatie en voorlichting kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het zelfbeschermend en voorbereidend gedrag van eindgebruikers, en daarmee hun capaciteit om zichzelf en/of hun organisatie te beschermen tegen de mogelijke risico’s en effecten. Risicocommunicatie is maatwerk en is idealiter gebaseerd op de beleving en percepties van de doelgroep. Daarom is het van belang voor iedere doelgroep de communicatiestrategie te laten aanpassen aan hun kenmerken, percepties en gedragingen. Aangezien vooral jongeren en mkb’ers relatief vaak slachtoffer zijn van verschillende vormen van cybercriminaliteit, zijn deze twee groepen onderwerp van deze studie. Dit rapport beschrijft een exploratief onderzoek in opdracht van de VeiligheidsAlliantie regio Rotterdam (VAR), en uitgevoerd door Hogeschool Saxion en de Haagse Hogeschool. Het doel is het in kaart brengen van factoren die bijdragen aan zelfbeschermend gedrag door jongeren en mkb’ers ten aanzien van cybercriminaliteit en hoe dit gedrag door middel van effectieve risicocommunicatie kan worden gestimuleerd. Hiertoe is een conceptueel model ontwikkeld (het Cyber Resilience Model), dat inzicht geeft in de mogelijke factoren die de weerbaarheid en zelfbeschermend gedrag kunnen verklaren en voorspellen. Op basis van diepte-interviews en vragenlijstonderzoek onder jongeren en mkb’ers, is onderzocht hoe deze groepen scoren op de verklarende factoren en welke factoren het zelfbeschermend gedrag beïnvloeden. Uit de resultaten blijkt dat bij zowel jongeren als mkb’ers er sprake is van een sterke ‘optimistic bias’. Deze bias houdt in dat men het risico ziet en zich ervan bewust is, maar zichzelf veel minder vatbaar acht om slachtoffer te worden dan anderen. De meeste respondenten beschouwen cybercriminaliteit als een (groot) maatschappelijk risico, maar zien het niet als iets dat hen persoonlijk snel zal overkomen. Verder blijkt dat over het algemeen zowel jongeren als mkb’ers het nuttig vinden om zelfbeschermende of voorbereidende maatregelen te treffen tegen cybercriminaliteit. Zowel jongeren als mkb’ers voeren 8reeds verschillende zelfbeschermende maatregelen uit, maar de meerderheid is ook voornemens om in de toekomst aanvullende maatregelen te treffen. De analyses laten zien dat het zelfbeschermend gedrag van jongeren vooral wordt ingegeven door persoonlijke kenmerken (opleidingsniveau, leeftijd, geslacht en risicogevoeligheid), effectiviteitsverwachtingen, ervaring met slachtofferschap en de perceptie van eigen verantwoordelijkheid om jezelf te beschermen. Daarnaast blijkt dat de intenties om in de toekomst aanvullende zelfbeschermende maatregelen te nemen samenhangen met leeftijd en geslacht, waarbij jongere vrouwen de laagste intenties hebben om zichzelf (beter) te gaan beschermen tegen cybercriminaliteit. Opvallend is, dat de lager opgeleide, jonge vrouwen (jonger dan 18 jaar) het laagst scoren op zelfbeschermend gedrag. Bij mkb’ers wordt zelfbeschermend gedrag vooral bepaald door persoonlijke kenmerken (geslacht, slachtofferschap en risicogevoeligheid), effectiviteitsverwachtingen en subjectieve normen.
Risicotaxatie is niet meer weg te denken uit het forensische veld. Het gebruik van wetenschappelijk gefundeerde instrumenten om een gestructureerde inschatting te maken van recidiverisico’s heeft de afgelopen decennia een belangrijke rol gekregen in de besluitvorming inzake de strafoplegging en het resocialisatieproces. In verschillende fasen van een traject is het gebruik van deze instrumenten ingebed in de procedures, bijvoorbeeld bij Pro Justitia onderzoeken, bij advisering en toezicht door de reclassering en binnen de ambulante en klinische forensische zorg. De uitkomsten van een risicotaxatie zijn van invloed op zowel de berechting als op (vervolg)trajecten. Als een risicotaxatie niet correct is uitgevoerd, of als de resultaten niet duidelijk zijn geformuleerd en daardoor niet goed worden begrepen, kan dit nadelige gevolgen hebben. Een relevant thema waar nog relatief weinig aandacht naar uitgaat, is hoe over de resultaten van een risicotaxatie helder wordt gecommuniceerd naar bijvoorbeeld besluitvormers. Risicocommunicatie vormt in feite de link tussen enerzijds de risicotaxatie en anderzijds de besluitvorming en het daaropvolgende risicomanagement. Het is belangrijk dat er helder over de resultaten van een risicotaxatie wordt gecommuniceerd, zodat de besluitvormer de risico’s adequaat kan inschatten en hierop diens beslissingen zo goed mogelijk kan afstemmen. Dit artikel gaat nader in op het communiceren over de risicotaxatie-resultaten naar besluitvormers, zoals rechters, of naar collega’s in de keten.
Ambtenaren openbare orde en veiligheid spelen een centrale rol in de zorg voor maatschappelijke veiligheid. Hun focus ligt van oudsher op de preventie van slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit (zoals diefstal, vernielingen en vandalisme) en high impact crime (zoals woninginbraak, overvallen en straatroven) binnen hun verzorgingsgebied. Intussen heeft de digitalisering van de samenleving een ongeëvenaarde gelegenheid voor criminaliteit gecreëerd. De totale maatschappelijke schade van cybercrime werd voor 2018 op 10 miljard euro geschat (1% van BNP). Uit cijfers van het CBS blijkt dat tussen 2012 en 2018 het slachtofferschap van hacken zelfs hoger lag dan dat van fietsendiefstal. Nederlandse gemeenten hebben cybercrime in de afgelopen twee jaar dan ook breed als beleidsprioriteit omarmd. Maar in de vertaling van deze beleidsprioriteit naar concrete acties gaat het mis. Duidelijk is dat de ambtenaren openbare orde en veiligheid een taak voor zichzelf zien in de preventie van cybercrime, maar waar te beginnen? In dit project bundelen professionals uit twaalf gemeenten en vier regionale veiligheidsnetwerken hun slagkracht met onderzoekers van twee hogescholen en het NSCR voor de cyberweerbaarheid van de samenleving. De hoofdvraag van dit project luidt: Met welke interventies kunnen ambtenaren openbare orde en veiligheid de cyberweerbaarheid van burgers en bedrijven binnen hun gemeente vergroten? Middels actieonderzoek werken professionals van gemeenten en regio’s samen met onderzoekers aan het verbeteren van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe interventies. Daarbij verscherpen zij hun beeld van de omvang en achtergronden van slachtofferschap van cybercrime. Ook onderzoeken zij achtergronden en verklaringen voor het risicobewustzijn en preventief gedrag onder doelgroepen. Deze inzichten worden in verschillende iteraties aangevuld met effectstudies, om tot een set beproefde interventies te komen waarmee de cyberweerbaarheid van burgers en bedrijven zal toenemen.
• Medische beeldvorming met röntgenstraling is vaak essentieel voor goede diagnostiek. Tegelijkertijd kan de straling nadelige bijwerkingen hebben zoals een verhoogd risico op kanker. Omdat kinderen hiervoor extra gevoelig zijn is er de laatste jaren veel aandacht voor deze risico’s. Het ongeboren kind wordt daarbij meestal buiten beschouwing gelaten. • Er bestaat echter veel ongerustheid onder zwangere vrouwen over de gevolgen voor het ongeboren kind van de radiologische verrichtingen die zij soms moeten ondergaan. • Die ongerustheid wordt aangewakkerd door verschillen in praktijkvoering tussen ziekenhuizen en tussen de Medisch Beeldvormende en Bestralingsdeskundigen (MBB-ers) die de onderzoeken uitvoeren. • Vooronderzoek, uitgevoerd door hogescholen i.s.m. het beroepenveld wijst uit dat MBB-ers over onvoldoende up-to-date kennis beschikken over het onderwerp en dat zij behoefte hebben aan een leidraad die hen ondersteunt bij de uitvoering van het onderzoek en de communicatie met de patiënt. • Om het probleem waarmee de MBB-er kampt op te lossen kiezen wij gezamenlijk voor een vorm van ondersteuning die naadloos aansluit bij de prioriteiten van de zogenaamde Bonn Call for Action, zoals opgesteld door de WHO om medische stralingsbelasting te matigen. • Dit project richt zich dan ook op o de ontwikkeling van een praktische leidraad voor MBB-ers met veel aandacht voor risicocommunicatie en o een e-learning module die voor bij- en nascholing kan worden ingezet. • Door deelname aan het project van alle hogescholen met een opleiding tot MBB-er en de beroepsvereniging van MBB-ers wordt gewaarborgd dat een breed gedragen eindproduct wordt opgeleverd dat landelijk wordt geïmplementeerd. • Door de participatie van de verloskunde-academie worden ook zwangere vrouwen zelf bij het project betrokken en met de ondersteuning van het RIVM wordt op het gebied van risicocommunicatie met zwangeren over straling een belangrijke slag gemaakt. Bij het project is bovendien een sterke adviesraad geformeerd waarin alle belanghebbende beroepsverenigingen zijn vertegenwoordigd.