Het RAAK-Publiek project Publieke Dialogen: #goedgesprek (RAAK.PUB05.045) onderzoekt hoe de dialoog tussen wijkprofessional en wijkbewoner kan worden verbeterd, zowel in fysieke bijeenkomsten als via online media. COVID-19 heeft een verschuiving veroorzaakt van fysieke bijeenkomsten naar online bijeenkomsten en daarmee de urgentie van een goede online dialoog tussen bewoners en gemeenten erg vergroot. Vanwege de Coronamaatregelen zijn tien van de 22 interventies in fysieke bijeenkomsten, zoals in het project gepland waren, vervallen. In plaats daarvan is er bij 9 online bijeenkomsten geobserveerd en zijn er 22 interviews gehouden met wijkprofessionals over hoe zij de verplaatsing van de fysieke dialoog naar de online dialoog hebben ervaren. Uit de resultaten blijkt dat de stap van fysiek naar online voor veel wijkprofessionals lastig is. Twee thema’s kwamen hierin prominent naar voren. 1) De online dialoog is nog niet goed ingebed in de gemeentelijke organisatie. 2) Normaal actieve wijkbewoners haken vaker af als de bijeenkomsten online worden gehouden. De Coronamaatregelen hebben de ontwikkeling van de online dialoog tussen professionals en wijkbewoners extra urgentie gegeven en daarom willen we bovenstaande thema’s verder onderzoeken middels kwalitatief onderzoek. Voor thema 1 houden we interviews met 16 medewerkers van de gemeenten Den Haag en Rotterdam en organiseren we 2 focusgroepen om de interdepartementale problemen te identificeren. Voor thema 2 interviewen we 12 bewoners over hun beleving van huidige middelen voor online gesprekken en wat zij nodig hebben om de stap naar de online dialoog te kunnen maken. De recente ervaringen van wijkbewoners geven een unieke kans om te analyseren wat daarbij hindernissen en behoeften zijn voor een succesvolle online dialoog. Dit levert de noodzakelijke, actuele inzichten voor het ontwerpproces van het platform voor online publieke dialogen dat we in dit project ontwikkelen.
Jaarlijks worden in Nederland meer dan 85.000 mensen opgenomen op een Intensive Care (IC). Twintig procent van de opgenomen IC-patiënten overlijdt volgend op deze opname. Bij 90% van de patiënten die komen te overlijden op een IC moeten besluiten worden genomen rondom het beperken of beëindigen van een behandeling. Deze situatie komt dus zeer regelmatig voor en vele IC-verpleegkundigen en andere professionals krijgen hiermee te maken, evenals met de impact die dit heeft op vele patiënten en hun naasten (Curtis, 2005; Meinders 2006; Nelson, 2006). Het is dan ook maatschappelijke relevant en noodzakelijk dat er goede ‘zorg rond het levenseinde’ op de IC is. Door de toename van het aantal ernstig zieke patiënten dat wordt opgenomen op een IC, de dubbele vergrijzing, en de verbeterde medisch technologische mogelijkheden, zal het aantal zorgvragen op de IC, en daarmee het aantal beslissingen over het beperken of stoppen van medisch zinloze behandelingen naar verwachting nog meer toenemen. De zorg rond het levenseinde bij IC-patiënten is complex, en verschillende disciplines zijn hierbij betrokken, waaronder IC-verpleegkundigen. In 2014 is daarom de richtlijn ‘End-of-life care bij IC-patiënten, de verpleegkundige zorg’ ontwikkeld. Onder leiding van het Lectoraat Acute Intensieve Zorg van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen werkten professionals, docenten, onderzoekers, beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) IC en ervaringsdeskundigen/naasten samen aan de richtlijn. Deze richtlijn, inclusief implementatieplan en checklist) heeft betrekking op de rollen en verantwoordelijkheden van IC-verpleegkundigen tijdens zorgverlening rond het levenseinde. (http://blog.han.nl/acute-intensieve-zorg/files/2014/02/Richtlijn-EOLC-bij-IC-patiënten.pdf) In een vervolgproject zijn aanvullende aanbevelingen gedaan voor IC-verpleegkundigen ter verbetering van de zorg rond het levenseinde op de IC, gericht op patiënten en naasten met een eigen cultuur, levensbeschouwing of religie. (http://blog.han.nl/acute-intensieve-zorg/files/2009/07/Aanvulling-op-richtlijn-End-of-life-care-bij-IC-patienten-de-verpleegkundige-zorg.pdf) Uit ons onderzoek bleek dat implementatie en verdere verspreiding onder professionals positief gestimuleerd werd door samenwerking met de beroepsvereniging en het opgebouwde netwerk. Top-up is nodig voor een verdere structurele inbedding van de kennis uit de richtlijn in zowel onderwijs (initieel en vervolgonderwijs) én in de praktijk. Daarnaast zal Top-up bijdragen deze kennis beter toegankelijk te maken en te borgen en ondersteunen het precaire thema levenseinde en bijpassende zorg bespreekbaar te maken. Top-up wordt gebruikt om een kennisclip en verdiepingsopdrachten te ontwikkelen samen met toekomstige gebruikers (studenten, docenten en professionals uit praktijk) en ervaringsdeskundigen. Deze kennistool vult een hiaat om kennis laagdrempelig bekend en bespreekbaar te maken en te houden. De kennisclip sluit aan bij de gedachtegang van ‘flip-the-classroom’ en bij ontwikkelingen in onderwijsmethodieken, onderwijs op maat en op afstand, technologische mogelijkheden, nieuwe media en transitie van kennis naar onderwijs en praktijk. Gebruikers kunnen zich middels de kennisclip zelf verdiepen in de basiskennis. In het onderwijs, op afdelingen en in kennisnetwerken kan de kennisclip gebruikt worden als voorbereiding om vervolgens het gesprek aan te gaan, verdieping aan te brengen en te bespreken wat de aanbevelingen uit de richtlijn betekenen voor de eigen (toekomstige) beroepspraktijk. Het TOP-up programma zou een extra boost geven om de kennis uit het project ‘zorg voor levenseinde’ te verspreiden, te implementeren en borgen en een structurele plek te bieden in onderwijs en praktijk.