Service of SURF
© 2025 SURF
Vaststellen van de centrale elementen van de basismethodiek Generiek Gezinsgericht Werken bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam Dit rapport behandelt het onderzoek naar de centrale elementen van Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). Dit onderzoek is opgezet en uitgevoerd in samenwerking met het lectoraat ‘Implementatie in de jeugdzorg’ van de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Het rapport geeft inzicht in de centrale elementen en activiteiten van de basismethodiek GGW en is relevant voor de professionals die volgens GGW (gaan) werken, trainers en netwerkpartners. Tevens dient dit rapport als uitgangspunt voor verdere implementatie- en onderzoeksactiviteiten. Dit onderzoek heeft plaats kunnen vinden dankzij de hulp van de BJAA medewerkers die aan de wieg van GGW hebben gestaan. Ook BJAA medewerkers die op andere wijze betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling en eerste invoering van GGW hebben de tijd genomen mee te werken aan dit onderzoek. Zonder hun input was het niet mogelijk om vast te stellen uit welke elementen en activiteiten de huidige werkwijze bestaat.
Dit rapport is het derde rapport van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (voorheen: Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam) over het Generiek Gezinsgericht Werken (GGW). Het eerste rapport bevat een beschrijving en operationalisatie van de centrale elementen van de methodiek. Het tweede rapport gaat over de uitvoering van deze elementen in de praktijk, tot juni 2013. Dit rapport gaat over de invoering van GGW vanaf de start eind 2011 tot juni 2013. Implementatie krijgt steeds meer aandacht binnen jeugdzorg. Inmiddels is veel bekend over belangrijke factoren bij implementatie. De implementatie van GGW omvat niet alleen het implementeren van een methodiek. Naast het implementeren van een werkwijze die nieuw is qua inhoud gaat het ook om bijbehorende veranderingen in het proces en het systeem. Gezien de omvang en complexiteit van de vernieuwing, loont het zich om een beschrijving te geven van de implementatie in een afzonderlijk rapport. Het proces van implementatie wordt beschreven, waarbij afzonderlijke strategieën uiteen worden gezet om zo een helder beeld te geven van alle aspecten die een rol spelen bij een zo grote verandering binnen een organisatie.
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) is eind 2011 gestart met werken volgens de principes van Generiek Gezinsgericht Werken (GGW). BJAA wil tijdens de invoering van GGW de mate van implementatie van deze basismethodiek op de voet volgen. In de zomer van 2012 is een onderzoeker aangesteld en de samenwerking gezocht met het lectoraat ‘Implementatie in de jeugdzorg’ van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) om de implementatie in kaart te brengen.
De transitie en transformatie in de Jeugdhulp gaat samen met de wens van gemeenten en rijksoverheid om kinderen die niet meer thuis kunnen wonen niet meer in (gesloten) residentiele voorzieningen maar zo veel mogelijk in pleeggezinnen en gezinsgerichte voorzieningen op te vangen. Als gevolg hiervan, neemt het aantal jeugdigen met complexe zorgvragen toe in gezinshuizen (in 2016 50% meer! bron: factsheet gezinshuizen). Onderzoek aan Hogeschool Leiden heeft de afgelopen jaren aangetoond dat in gezinshuizen een beter leefklimaat aanwezig is dan in residentiële voorzieningen en de gesloten jeugdhulp. Toch gaat plaatsing niet altijd goed, vaak vanwege complexe problemen van deze kinderen. Dan moeten ze weer naar een andere plek. Volgens recent onderzoek hebben kinderen in gezinshuizen gemiddeld al 3,6 plaatsingen achter de rug. Voor het kind en de hulpverlening is een overplaatsing een traumatische gebeurtenis zoals in de aangrijpende documentaire ‘Alicia’ was te zien (Zdoc november j.l.). Deze negatieve jeugdervaring komt bovenop eerdere negatieve jeugdervaringen in hun leven en heeft grote gevolgen voor hun latere ontwikkeling. Samen met een landelijk dekkend netwerk van ongeveer 400 gezinshuizen en overkoepelende (zorg)instellingen onderzoeken drie hogescholen (Leiden, Windesheim en CHE) en een universiteit (Tilburg) voor welke kinderen (achtergrond, problematiek) gezinshuizen een geschikte hulpverleningsvorm zijn en wat dit betekent voor zowel de organisatie van de hulpverlening als deskundigheid van gezinshuisouders. Dit leidt tot implicaties voor het werkveld, maar ook voor het hbo-onderwijs. Hierbij is er ook aandacht voor wat gezinshuisouders nodig hebben om hun werk goed te kunnen doen en het vol te kunnen houden. Opbrengsten van het onderzoek zullen worden gebruikt om een beloftevol transformatiedoel te realiseren: overplaatsingen voorkomen en een stabiele en duurzame plek voor kinderen die het niet getroffen hebben omdat ze niet meer thuis kunnen wonen.
Het oorspronkelijke RAAK-publiek onderzoek richt zich op het verbeteren van het gezinsgericht/systemisch werken binnen klinische jeugdpsychiatrische afdelingen. Sociotherapeuten (therapeuten die op de groep werken) ervaren handelingsverlegenheid in het contact met ouders. Hoewel er systemisch/gezinsgericht gewerkt wordt, vinden professionals het lastig dit integraal vorm te geven binnen de organisatie. In het onderzoek wordt een methodiek ontwikkeld met als doel de handelingsverlegenheid bij professionals te verminderen en de samenwerking met het gezin te verbeteren. De methodiek bestaat uit 1) een training voor professionals en 2) een verbetertraject van de systemische visie en werkvormen in de organisatie. De methodiek wordt ontwikkeld o.b.v. interviews met professionals, ouders en jongeren en geïmplementeerd op zes afdelingen bij twee kinder- en jeugdpsychiatrische instellingen (participatief actieonderzoek). Het onderzoek is in eerste instantie goed gestart. De inclusie van de interviews verliep volgens plan en de training voor de professionals werd ontwikkeld. Echter door de coronamaatregelen in de praktijkinstellingen heeft het onderzoek zes maanden vertraging opgelopen en hebben de onderzoekers meer tijd moeten investeren om het onderzoek te kunnen voortzetten en de kwaliteit van het onderzoek te waarborgen. De subsidieaanvraag gaat om het financieren van de zes maanden extra investering van de docent-onderzoeker en onderzoeksassistent. De extra investeringen betroffen het volgende: 1 de trainingen moesten worden verzet (naar 6-9 maanden later), omdat de bijeenkomsten niet door mochten gaan in de praktijkinstellingen. 2 het verbetertraject van de systemische visie/werkvormen in de praktijkinstellingen heeft zes maanden vertraging opgelopen. Er is ingezet op verbinding en samenwerking met de twee praktijkinstellingen. 3 de interviews moesten via beeldbellen gedaan worden, dit kostte onderzoekers een grotere tijdsinvestering. 4 er zijn voorinvesteringen gedaan voor het implementeren van de training in het onderwijs voor de opleiding Sociaal Werk. Deze investeringen hebben ertoe geleid dat het onderzoek momenteel weer goed loopt.