In dit rapport doen we verslag van actieonderzoek dat uitgevoerd is bij drie Amsterdamse Familie Scholen vanuit de wens om meer te doen aan armoedebestrijding binnen en via school. Zo’n vijftien jaar geleden hadden leerkrachten het signaleren van en omgaan met armoede van leerlingen in hun klas nog niet direct op het netvlies. Dit is inmiddels aan het kantelen. Scholen zien het steeds vaker als hun taak om aandacht te hebben voor de thuissituatie van leerlingen (Lusse & Kassenberg, 2020). De Amsterdamse Familie School is bij uitstek een plek waar gewerkt kan worden aan het signaleren en tegengaan van armoede. De Amsterdamse Familie School (AFS) bestaat sinds 2019 en is een initiatief van de gemeente Amsterdam. Vanaf 2019 zijn 10 (voornamelijk PO) scholen een Amsterdamse Familie School geworden en vanaf 2023 komen er 29 nieuwe scholen bij, waaronder ook 15 VO-scholen. De Amsterdamse Familie School werkt vanuit de gedachte dat kinderen zich optimaal moeten kunnen ontwikkelen in een brede en rijke context, waarin de drie leefwerelden (school, thuis en de buurt) met elkaar samenwerken en elkaar versterken. Armoede(bestrijding) is een van de onderwerpen waar enkele Amsterdamse Familie Scholen mee aan de slag wilden. Het lectoraat Armoede Interventies aan de Hogeschool van Amsterdam voerde tussen najaar 2021 en het najaar 2023 op drie Amsterdamse Familie Scholen een actieonderzoek uit dat gericht was op het ontwikkelen en/of verstevigen van een aanpak voor armoedebestrijding op en via school. Met de belangrijkste betrokkenen van de scholen werkten de onderzoekers in drie groepssessies aan het opstellen van een Verandertheorie: één met vertegenwoordigers van school, één met ouders en één met stakeholders. De input van deze sessies leidde tot een plan van aanpak en de scholen gingen daarmee aan de slag. Na een halfjaar is vanuit verschillende perspectieven gemonitord wat er is bereikt: wat ging goed en wat kan beter en lukte het om de juiste randvoorwaarden te creëren? De drie scholen hebben vooral gewerkt aan de volgende onderdelen: Signaleren van armoede en schulden bij leerlingen en/of ouders Ouderbetrokkenheid Bevorderen van kennis en vaardigheden van ouders Binnen de school hulp bieden bij financiënHet signaleren van armoede vond op verschillende manieren plaats op de drie onderzochte scholen: door het inzetten van een signaleringslijst, het doen van een intakegesprek met ouders, het uitvoeren van huisbezoeken door leerkrachten en/of door gebruik te maken van sleutelfiguren binnen de school die signalen opvangen en kunnen doorgeven. Ouders benoemen in dit onderzoek hierbij nadrukkelijk ook de toegevoegde waarde die actieve ouders hierin kunnen hebben. Voldoende ouderbetrokkenheid is een randvoorwaarde om gezinnen via de school te (kunnen) ondersteunen op het gebied van armoede. Het gaat er dan vooral om dat het opbouwen van een relatie met ouders belangrijk is om voor hen de voorwaarden te creëren om armoede bespreekbaar te durven maken en om vanuit of via de school te (kunnen) ondersteunen op bijvoorbeeld het gebied van geldzorgen. Immers; als gezinnen geïsoleerd leven en ouders zich niet betrokken voelen bij de school zullen zij zich ook niet snel tot de school wenden om hulp te vragen of om deel te nemen aan activiteiten vanuit school om nieuwe vaardigheden op te doen. Ook kunnen signalen van armoede vanuit school (beter) met ouders worden besproken als er vertrouwen is opgebouwd. Ouderbetrokkenheidactiviteiten kunnen dit vertrouwen tussen school en ouders versterken, maar ook het vertrouwen tussen ouders onderling, waardoor zij zich collectief verantwoordelijk kunnen voelen voor elkaar. Op de drie scholen zijn genoeg voorbeelden van manieren waarop gewerkt wordt aan het vergroten van de ouderbetrokkenheid: van het instellen van een ouderkamer tot het organiseren van feesten op school. Zichtbaarheid en laagdrempeligheid zijn bij al deze activiteiten van primair belang. Om alle ouders te bereiken is een persoonlijke benadering onontbeerlijk. Activering van ouders door bij hen kennis en vaardigheden te bevorderen, is ook een investering in de toekomst van hun kinderen. We zien op de drie scholen dat dit op verschillende manieren gebeurt, vaak in combinatie met ouderbetrokkenheidactiviteiten: bijvoorbeeld door het organiseren van langer durende cursussen rondom bijvoorbeeld sollicitatievaardigheden of loopbaanbegeleiding of eenmalige bijeenkomsten die direct of indirect gerelateerd zijn aan (het bestrijden van) armoede/schulden zoals informatiebijeenkomsten over stedelijke armoedevoorzieningen of over energiearmoede. De opkomst bij meer incidentele, informerende bijeenkomsten rondom het thema armoede of financiële problemen is echter op de scholen (nog) beperkt. Het lijkt raadzaam deze bijeenkomsten regelmatig te herhalen en ouders ook via andere activiteiten op school hierover op de hoogte te brengen. Bovenal is het belangrijk om aan te sluiten bij de wensen van ouders door naast ze te gaan staan en de activiteiten niet ‘van bovenaf’ te bedenken. Een goede ouderraad kan hierbij behulpzaam zijn, vooral als hierin een representatieve groep ouders is vertegenwoordigd. Alle drie de scholen hebben zich ook nadrukkelijk als doel gesteld om ouders binnen de school te kunnen ondersteunen met (financiële) vragen. Daarom is op deze scholen een ‘familieservicepunt’ ingesteld of doorontwikkeld. Het familieservicepunt betreft een inlooppunt waarbij een budgetcoach van het buurtteam, soms in combinatie met een Ouder-Kind-adviseur, op bepaalde vaste tijden/dagen aanwezig is. Deze externe medewerkers staan in nauw contact met het schoolbestuur en kunnen ouders snel en laagdrempelig helpen en zo nodig doorverwijzen naar andere instanties. De meeste vragen bij het familieservicepunt gaan over het aanvragen van bepaalde voorzieningen, zoals de scholierenvergoeding, sporten via het Jeugdsportfonds, een stadspas, bijzondere bijstand of bijvoorbeeld kwijtschelding van bepaalde belastingen. Vaak ondersteunt de buurtteammedewerker dan bij het invullen van formulieren, bellen met instanties of digitale aanvragen. Wanneer er vertrouwen is opgebouwd kan het ook gaan om complexere hulpvragen, bijvoorbeeld gericht op schuldenproblematiek.Op elke school kan er gewerkt worden aan het vormgeven van een armoede-aanpak. Er moet hierbij echter wel altijd voldoende ruimte zijn voor maatwerk, want elke school kent andere noden en behoeften. Voldoende tijd, geld en ruimte zijn in elk geval belangrijke randvoorwaarden om dit te realiseren. Een betrokken schoolleider, een goed plan en een in de school gedeelde visie zijn onontbeerlijk. Alle schoolmedewerkers moeten de urgentie voelen om met de armoede-aanpak aan de slag te willen gaan. Belangrijk is dat scholen informatie met elkaar uitwisselen over bijvoorbeeld het signaleren van armoede, het werken aan ouderbetrokkenheid en het werken aan kennis en vaardigheden bij ouders gerelateerd aan armoede. Ook is het cruciaal om na te denken over de focus van de armoede-aanpak: wil je de focus op de ouders van de school (houden) of ook de buurtbewoners erbij betrekken? En als je organisaties uit de buurt ‘die school binnenhaalt’ is het belangrijk om daar heldere afspraken mee te maken die matchen met de wensen en ambities van de school. Het bleek op de scholen bijvoorbeeld niet altijd makkelijk om een buurtteammedewerker te vinden die op bepaalde vaste momenten in school zichtbaar aanwezig is. Ook moeten ouders zich prettig voelen bij de buurtteammedewerker; er moet een vertrouwensrelatie mee opgebouwd kunnen worden, want een familieservicepunt werkt alleen goed met ‘vertrouwde vaste gezichten’: personele wisselingen zijn niet bevorderlijk voor succes en kunnen er zelfs voor zorgen dat ouders helemaal weg blijven. Ook leerkrachten en andere schoolmedewerkers moeten zich prettig en vertrouwd voelen bij een buurtteammedewerker zodat zij met een gerust hart ouders kunnen doorverwijzen. Tot 2028 doet het lectoraat Armoede Interventies op 5 scholen per jaar actieonderzoek gericht op het ontwikkelen of versterken van een armoede-aanpak. De inzichten uit dit onderzoek worden daarin meegenomen en ook zullen de geleerde lessen uit dit onderzoek worden aangescherpt om zo bij te dragen aan het bevorderen van de kansengelijkheid van alle kinderen.
In dit rapport doen we verslag van actieonderzoek dat uitgevoerd is bij drie Amsterdamse Familie Scholen vanuit de wens om meer te doen aan armoedebestrijding binnen en via school. Zo’n vijftien jaar geleden hadden leerkrachten het signaleren van en omgaan met armoede van leerlingen in hun klas nog niet direct op het netvlies. Dit is inmiddels aan het kantelen. Scholen zien het steeds vaker als hun taak om aandacht te hebben voor de thuissituatie van leerlingen (Lusse & Kassenberg, 2020). De Amsterdamse Familie School is bij uitstek een plek waar gewerkt kan worden aan het signaleren en tegengaan van armoede. De Amsterdamse Familie School (AFS) bestaat sinds 2019 en is een initiatief van de gemeente Amsterdam. Vanaf 2019 zijn 10 (voornamelijk PO) scholen een Amsterdamse Familie School geworden en vanaf 2023 komen er 29 nieuwe scholen bij, waaronder ook 15 VO-scholen. De Amsterdamse Familie School werkt vanuit de gedachte dat kinderen zich optimaal moeten kunnen ontwikkelen in een brede en rijke context, waarin de drie leefwerelden (school, thuis en de buurt) met elkaar samenwerken en elkaar versterken. Armoede(bestrijding) is een van de onderwerpen waar enkele Amsterdamse Familie Scholen mee aan de slag wilden. Het lectoraat Armoede Interventies aan de Hogeschool van Amsterdam voerde tussen najaar 2021 en het najaar 2023 op drie Amsterdamse Familie Scholen een actieonderzoek uit dat gericht was op het ontwikkelen en/of verstevigen van een aanpak voor armoedebestrijding op en via school. Met de belangrijkste betrokkenen van de scholen werkten de onderzoekers in drie groepssessies aan het opstellen van een Verandertheorie: één met vertegenwoordigers van school, één met ouders en één met stakeholders. De input van deze sessies leidde tot een plan van aanpak en de scholen gingen daarmee aan de slag. Na een halfjaar is vanuit verschillende perspectieven gemonitord wat er is bereikt: wat ging goed en wat kan beter en lukte het om de juiste randvoorwaarden te creëren? De drie scholen hebben vooral gewerkt aan de volgende onderdelen: Signaleren van armoede en schulden bij leerlingen en/of ouders Ouderbetrokkenheid Bevorderen van kennis en vaardigheden van ouders Binnen de school hulp bieden bij financiënHet signaleren van armoede vond op verschillende manieren plaats op de drie onderzochte scholen: door het inzetten van een signaleringslijst, het doen van een intakegesprek met ouders, het uitvoeren van huisbezoeken door leerkrachten en/of door gebruik te maken van sleutelfiguren binnen de school die signalen opvangen en kunnen doorgeven. Ouders benoemen in dit onderzoek hierbij nadrukkelijk ook de toegevoegde waarde die actieve ouders hierin kunnen hebben. Voldoende ouderbetrokkenheid is een randvoorwaarde om gezinnen via de school te (kunnen) ondersteunen op het gebied van armoede. Het gaat er dan vooral om dat het opbouwen van een relatie met ouders belangrijk is om voor hen de voorwaarden te creëren om armoede bespreekbaar te durven maken en om vanuit of via de school te (kunnen) ondersteunen op bijvoorbeeld het gebied van geldzorgen. Immers; als gezinnen geïsoleerd leven en ouders zich niet betrokken voelen bij de school zullen zij zich ook niet snel tot de school wenden om hulp te vragen of om deel te nemen aan activiteiten vanuit school om nieuwe vaardigheden op te doen. Ook kunnen signalen van armoede vanuit school (beter) met ouders worden besproken als er vertrouwen is opgebouwd. Ouderbetrokkenheidactiviteiten kunnen dit vertrouwen tussen school en ouders versterken, maar ook het vertrouwen tussen ouders onderling, waardoor zij zich collectief verantwoordelijk kunnen voelen voor elkaar. Op de drie scholen zijn genoeg voorbeelden van manieren waarop gewerkt wordt aan het vergroten van de ouderbetrokkenheid: van het instellen van een ouderkamer tot het organiseren van feesten op school. Zichtbaarheid en laagdrempeligheid zijn bij al deze activiteiten van primair belang. Om alle ouders te bereiken is een persoonlijke benadering onontbeerlijk. Activering van ouders door bij hen kennis en vaardigheden te bevorderen, is ook een investering in de toekomst van hun kinderen. We zien op de drie scholen dat dit op verschillende manieren gebeurt, vaak in combinatie met ouderbetrokkenheidactiviteiten: bijvoorbeeld door het organiseren van langer durende cursussen rondom bijvoorbeeld sollicitatievaardigheden of loopbaanbegeleiding of eenmalige bijeenkomsten die direct of indirect gerelateerd zijn aan (het bestrijden van) armoede/schulden zoals informatiebijeenkomsten over stedelijke armoedevoorzieningen of over energiearmoede. De opkomst bij meer incidentele, informerende bijeenkomsten rondom het thema armoede of financiële problemen is echter op de scholen (nog) beperkt. Het lijkt raadzaam deze bijeenkomsten regelmatig te herhalen en ouders ook via andere activiteiten op school hierover op de hoogte te brengen. Bovenal is het belangrijk om aan te sluiten bij de wensen van ouders door naast ze te gaan staan en de activiteiten niet ‘van bovenaf’ te bedenken. Een goede ouderraad kan hierbij behulpzaam zijn, vooral als hierin een representatieve groep ouders is vertegenwoordigd. Alle drie de scholen hebben zich ook nadrukkelijk als doel gesteld om ouders binnen de school te kunnen ondersteunen met (financiële) vragen. Daarom is op deze scholen een ‘familieservicepunt’ ingesteld of doorontwikkeld. Het familieservicepunt betreft een inlooppunt waarbij een budgetcoach van het buurtteam, soms in combinatie met een Ouder-Kind-adviseur, op bepaalde vaste tijden/dagen aanwezig is. Deze externe medewerkers staan in nauw contact met het schoolbestuur en kunnen ouders snel en laagdrempelig helpen en zo nodig doorverwijzen naar andere instanties. De meeste vragen bij het familieservicepunt gaan over het aanvragen van bepaalde voorzieningen, zoals de scholierenvergoeding, sporten via het Jeugdsportfonds, een stadspas, bijzondere bijstand of bijvoorbeeld kwijtschelding van bepaalde belastingen. Vaak ondersteunt de buurtteammedewerker dan bij het invullen van formulieren, bellen met instanties of digitale aanvragen. Wanneer er vertrouwen is opgebouwd kan het ook gaan om complexere hulpvragen, bijvoorbeeld gericht op schuldenproblematiek.Op elke school kan er gewerkt worden aan het vormgeven van een armoede-aanpak. Er moet hierbij echter wel altijd voldoende ruimte zijn voor maatwerk, want elke school kent andere noden en behoeften. Voldoende tijd, geld en ruimte zijn in elk geval belangrijke randvoorwaarden om dit te realiseren. Een betrokken schoolleider, een goed plan en een in de school gedeelde visie zijn onontbeerlijk. Alle schoolmedewerkers moeten de urgentie voelen om met de armoede-aanpak aan de slag te willen gaan. Belangrijk is dat scholen informatie met elkaar uitwisselen over bijvoorbeeld het signaleren van armoede, het werken aan ouderbetrokkenheid en het werken aan kennis en vaardigheden bij ouders gerelateerd aan armoede. Ook is het cruciaal om na te denken over de focus van de armoede-aanpak: wil je de focus op de ouders van de school (houden) of ook de buurtbewoners erbij betrekken? En als je organisaties uit de buurt ‘die school binnenhaalt’ is het belangrijk om daar heldere afspraken mee te maken die matchen met de wensen en ambities van de school. Het bleek op de scholen bijvoorbeeld niet altijd makkelijk om een buurtteammedewerker te vinden die op bepaalde vaste momenten in school zichtbaar aanwezig is. Ook moeten ouders zich prettig voelen bij de buurtteammedewerker; er moet een vertrouwensrelatie mee opgebouwd kunnen worden, want een familieservicepunt werkt alleen goed met ‘vertrouwde vaste gezichten’: personele wisselingen zijn niet bevorderlijk voor succes en kunnen er zelfs voor zorgen dat ouders helemaal weg blijven. Ook leerkrachten en andere schoolmedewerkers moeten zich prettig en vertrouwd voelen bij een buurtteammedewerker zodat zij met een gerust hart ouders kunnen doorverwijzen. Tot 2028 doet het lectoraat Armoede Interventies op 5 scholen per jaar actieonderzoek gericht op het ontwikkelen of versterken van een armoede-aanpak. De inzichten uit dit onderzoek worden daarin meegenomen en ook zullen de geleerde lessen uit dit onderzoek worden aangescherpt om zo bij te dragen aan het bevorderen van de kansengelijkheid van alle kinderen.
Door ingrijpende veranderingen in het huidige gezondheidszorgsysteem wordt een steeds groter beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van patiënten. Hiermee samenhangend worden hulp en ondersteuning door partners, familie en andere directe naasten steeds belangrijker. Zorgen voor een dierbare partner of familielid vraagt meestal echter veel energie en kan emotioneel zwaar zijn. Het heeft dan ook grote invloed op het welzijn van de zorgende familieleden. Bij een deel van deze familiezorgers (mantelzorgers) leidt dit tot overbelasting. Verpleegkundigen hebben een belangrijke rol in het signaleren en voorkomen van deze overbelasting. Dit hoofdstuk beschrijft het begrip (over)belasting van familie, de factoren die daarbij een rol spelen en hoe verpleegkundigen overbelasting van familieleden kunnen signaleren en vaststellen. Daarnaast worden handvatten gegeven voor een systematische, familiegerichte aanpak, met aandacht voor de patiënt in zijn sociale omgeving en het effect van de ziekte hartfalen op onderlinge relaties binnen het gezin en de familiekring.
LINK
In dit project verricht het lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim samen met de Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, CUMELA, de Jong & Laan en MKB familiebedrijven praktijkgericht onderzoek naar financiering en besluitvorming bij MKB familiebedrijven. Nu banken vanwege de economische crisis terughoudender zijn geworden in kredietverlening en hun financieringseisen hebben verzwaard, zijn meer bedrijven aangewezen op eigen middelen en familiekapitaal. Vormen van zelf-financiering worden steeds belangrijker om groei en continuïteit van MKB familiebedrijven te waarborgen. Met name bij de overdracht van kapitaalintensieve MKB familiebedrijven worden complexe financieringsconstructies bedacht om de overname mogelijk te maken. Vaak wordt hierbij onvoldoende nagedacht over het onderscheid tussen de verschillende rollen die familieleden kunnen hebben als ze met hun vermogen in het bedrijf zitten (eigenaar of andere vermogensverschaffer, familielid, directielid, werknemer). Hierdoor kan onduidelijkheid ontstaan over onderwerpen zoals besluitvorming, rendement op vermogen, zeggenschap en beloningsstructuren, waardoor op termijn conflicten kunnen ontstaan. Daarnaast kan de besturing van ondernemingen door de verschillende belangen van vermogensverschaffers in negatieve zin worden beïnvloed en kan dit (op termijn) de continuïteit, wendbaarheid en groei van ondernemingen in gevaar brengen. Zowel in de praktijk als in het onderzoek ontbreekt het aan kennis over hoe met deze problematiek kan worden omgegaan. Dit project heeft daarom tot doel om samen met de projectpartners nieuwe kennis te ontwikkelen rond zelf-financiering en besluitvorming in MKB familiebedrijven. Door middel van ontwerpgericht praktijkonderzoek wordt bestaande en nieuwe kennis over de rol van zelf-financiering en de positie van eigenaren omgezet in oplossingsrichtingen ter verbetering van de besluitvorming in MKB familiebedrijven. Door het monitoren van de uitgevoerde interventies zal worden vastgesteld of de oplossingsrichtingen in de praktijk werken. De kennis die uit dit project voortkomt beoogt daarmee het handelingsvermogen van eigenaren en directieleden te vergroten en zelf-financiering als mogelijke financieringsbron effectiever te maken.
In dit project verricht het lectoraat Familiebedrijven van Hogeschool Windesheim samen met CAH Vilentum in Dronten, LTO Noord, NAJK en agrarische MKB familiebedrijven praktijkgericht onderzoek naar de familiale en bedrijfsmatige aspecten rond opvolging bij agrarische MKB familiebedrijven. Met dit project wordt nieuwe kennis ontwikkeld, die aansluit bij kennis over opvolging in familiebedrijven en die specifiek wordt toegepast binnen de agrarische sector. Bijna de helft van alle agrarische bedrijven in Nederland heeft een bedrijfshoofd van 55 jaar of ouder. Het merendeel van deze bedrijven is een familiebedrijf en heeft te maken met het onderwerp bedrijfsopvolging. Voor een geslaagd opvolgingsproces is het belangrijk dat familiebelangen en bedrijfsbelangen adequaat worden gebalanceerd. In de praktijk blijkt het lastig deze belangen rond overdracht van leiding en eigendom bespreekbaar te maken en goed af te wegen. Vanuit agrarische families is daarom de vraag hoe het opvolgingsproces het beste kan worden vormgegeven en welke instrumenten daarbij kunnen worden ingezet. De belangrijkste doelstelling van dit project is om nieuwe kennis op te doen over het opvolgingsproces bij agrarische familiebedrijven en het opvolgingsproces met instrumenten in positieve zin te veranderen. Door kwalitatief onderzoek worden belemmerende factoren rond opvolging in de agrarische context onderzocht. Op basis van deze nieuwe inzichten worden instrumenten ontwikkeld die het opvolgingsproces faciliteren. Door interventies zal worden vastgesteld of de instrumenten in de praktijk werken. De kennis die uit dit project voortkomt, beoogt daarmee het handelingsvermogen van agrarische families rond bedrijfsopvolging te ondersteunen. Het project levert een bijdrage aan bestaande kennis door gebruik te maken van multi-level onderzoek (perspectief van de opvolger, overdrager, familieleden, familie en bedrijf) en het observeren van gesprekken over het opvolgingsproces, de familie en het bedrijf. Het meest concrete resultaat is een beschrijving van een model opvolgingsproces met bijbehorende instrumenten om belangrijke onderwerpen rond opvolging bespreekbaar te maken, zoals een zelfanalyse instrument, een stappenplan, hulpmiddelen om gesprekken te faciliteren en een model familiestatuut afgestemd op agrarische familiebedrijven.
De maatschappelijke aandacht voor welvaartcreatie die verder reikt dan financiële welvaart en de oproep aan bedrijven om hieraan bij te dragen, groeit. MKB-familiebedrijven vinden het vanzelfsprekend om een bijdrage te leveren, maar geven ook aan dat dergelijke brede welvaartactiviteiten niet zijn ingebed in de huidige bedrijfsstrategie. Hieruit volgt de praktijkvraag: Hoe kunnen we [MKB-familiebedrijven] brede welvaartactiviteiten planmatiger aanpakken zodat we meer maatschappelijke impact kunnen maken? Het doel van het project is om interventies (werkwijzen) te ontwikkelen en te toetsen om brede welvaartcreatie bij MKB-familiebedrijven inzichtelijk te maken en de maatschappelijke impact ervan te vergroten door ‘ad hoc’ uitgevoerde activiteiten planmatiger aan te pakken. De centrale onderzoeksvraag is: Hoe kunnen MKB-familiebedrijven brede welvaartactiviteiten koppelen aan hun bedrijfsstrategie en de maatschappelijke impact van deze activiteiten vergroten? Het project wordt uitgevoerd door het Lectoraat Familiebedrijven van Windesheim, het Kenniscentrum Business Innovation van Hogeschool Rotterdam, en met Utrecht University School of Economics. We starten het project met acht MKB-familiebedrijven, met wie interventies worden ontwikkeld, waarna andere familiebedrijven aansluiten en in twee rondes de interventies worden doorontwikkeld. FBNed is aangesloten voor de valorisatie in Nederland en internationaal via hun koepelorganisatie FBN. De belangrijkste onderzoeksmethode in het project is de meervoudige case study methode. Verwachte outcome: Maatschappelijke impact van MKB-familiebedrijven vergroten door: • Kennis over hoe MKB-familiebedrijven zich (kunnen) ontwikkelen in brede welvaartcreatie; • De (h)erkenning van MKB-familiebedrijven in brede welvaartcreatie; • Bewustwording van kansen die brede welvaarcreatie MKB-familiebedrijven kan bieden. Verwachte output: • Een werkboek met een scan voor MKB-familiebedrijven om de huidige en gewenste situatie t.a.v. brede welvaartcreatie inzichtelijk te maken, inclusief interventies om brede welvaartactiviteiten te verankeren in de strategie en maatschappelijke impact te maken; • Twee wetenschappelijke artikelen, vijf vakpublicaties, acht teaching cases en vijf seminars in samenwerking met FBNed om resultaten breed te delen, voor onderwijs, wetenschappelijk publiek en bedrijven.