Service of SURF
© 2025 SURF
In dit hoofdstuk wordt het Nederlandse beleid geschetst van het tegengaan van radicalisering en het voorkomen van terroristisch geweld. Hierin neemt het ‘Actieprogramma integrale aanpak Jihadisme’ een belangrijke plaats in. Besproken wordt wat er goed gaat en wat de ontwikkelingsvragen zijn. Het hoofdstuk eindigt met een beschouwing over de behoefte aan sociale innovatie. Aangezien een aantal preventieve interventies behoorlijk ingrijpend kunnen zijn, is het zaak om bij de uitvoering te letten op eenduidigheid en adequate rechtsbescherming.
MULTIFILE
Deze vier artikelen uit verschillende hoeken van de HU illustreren uiteenlopende ervaringen met de koppeling tussen onderwijs, onderzoek en beroepspraktijk. Uit hun verhalen blijkt dat deze verbindingen steeds meer vorm krijgen en dat de ervaringen met de HU als kennisinstelling vooral positief zin. Uitgegeven op het HU onderwijscongres 2008 als Passie & Precisie deel 02.
BACKGROUND: Sepsis is one of the most frequent reasons for acute intensive care unit (ICU) admission of very old patients and mortality rates are high. However, the impact of pre-existing physical and cognitive function on long-term outcome of ICU patients ≥ 80 years old (very old intensive care patients (VIPs)) with sepsis is unclear. OBJECTIVE: To investigate both the short- and long-term mortality of VIPs admitted with sepsis and assess the relation of mortality with pre-existing physical and cognitive function. DESIGN: Prospective cohort study. SETTING: 241 ICUs from 22 European countries in a six-month period between May 2018 and May 2019. SUBJECTS: Acutely admitted ICU patients aged ≥80 years with sequential organ failure assessment (SOFA) score ≥ 2. METHODS: Sepsis was defined according to the sepsis 3.0 criteria. Patients with sepsis as an admission diagnosis were compared with other acutely admitted patients. In addition to patients' characteristics, disease severity, information about comorbidity and polypharmacy and pre-existing physical and cognitive function were collected. RESULTS: Out of 3,596 acutely admitted VIPs with SOFA score ≥ 2, a group of 532 patients with sepsis were compared to other admissions. Predictors for 6-month mortality were age (per 5 years): Hazard ratio (HR, 1.16 (95% confidence interval (CI), 1.09-1.25, P 4): HR, 1.34 (95% CI, 1.18-1.51, P
266 woorden Op school kan de situatie zich voordoen dat de leerkracht onvoldoende tegemoet kan komen aan de extra ondersteuning die leerlingen met autisme nodig hebben. De klas kan te groot zijn, de leerkracht kan handelingsverlegen zijn, etc.. In dit projectplan wordt onderbouwd wat de relevantie is voor de dagelijkse praktijk van de leerkracht en de leerling met autisme en daaraan gerelateerde problemen. Tevens wordt onderbouwd waarom beeldende therapie theoretisch en empirisch kan bijdragen als creatieve oplossing voor kinderen met aan autisme gerelateerde problemen die in de klas extra aandacht vragen. Deze kinderen hebben een andere manier van informatie verwerken, kunnen zich vaak verbaal moeilijk uiten en hebben vaak sociale problemen. Deze kinderen lopen risico op verslavingsproblematiek (33%) en eenzaamheid, angst en depressie op volwassen leeftijd (80%). Kunstvormen in een leeromgeving bieden andere mogelijkheden voor kinderen om zich te uiten en om samen te werken. In dit projectplan wordt beschreven waarom het zinvol is te onderzoeken wat de effectiviteit is van beeldende therapie voor kinderen met autisme in primair (speciaal) onderwijs, ter preventie van risicogedrag. Het behandelprogramma ‘Zelf in beeld, beeldende therapie voor kinderen met autisme (bijlage 1) lijkt veelbelovende resultaten op te leveren (Schweizer, 2020). Om een indruk van de resultaten van praktijkgericht onderzoek naar ‘Zelf in beeld’ te krijgen kunt u de korte animatie bekijken (3 min): https://youtu.be/cVAAzRHZnb0 In dit vervolgproject wordt verkend in hoeverre ‘Zelf in beeld’ van toegevoegde waarde van kan zijn voor kind, leerkracht en ouders, binnen de setting van Speciaal Onderwijs. Dit project heeft een innovatief karakter omdat er een nieuwe vorm van (preventief) werken binnen passend onderwijs wordt toegepast en onderzocht.
De urgente maatschappelijke uitdagingen m.b.t. de reductie van CO2 emissies vraagt om een grootschalige en versnellende aanpak van de renovatie van bestaande woningen op wijkniveau. De digitalisering in de bouw wordt hierbij als de belangrijkste katalysator beschouwd. De wijkgerichte aanpak vraagt om de betrokkenheid van de hele bouwkolom. De noodzakelijke overlappende aanpak van meerdere wijken tegelijkertijd maakt een efficiënte werkwijze nodig. Hiervoor zijn (nog) geen digitale omgevingen beschikbaar voor data inwinning en beheer om ontwerp, bouw en exploitatie van de nieuwe energie infrastructuur te faciliteren. Dit project heeft als doel een prototype voor een digitale omgeving, Digital Twin, te ontwikkelen en in twee pilot wijken te testen. Dit betreffen De Nijverheid (Hengelo, OV) en Twekkelerveld (Enschede). Aanvullend worden in de praktijk gevraagde kennis en competentiesets in kaart gebracht op MBO, HBO en WO niveau, beschikbare opleidingen geïnventariseerd en een voorstel uitgewerkt om deze doelgericht beter aan elkaar te laten aansluiten. De activiteiten worden in het in oprichting zijnde Fieldlab Digitalisering Energietransitie Twente (FidetT) gebundeld en in samenwerking met het werkveld geoperationaliseerd.
De wereldvoedselvoorziening is in gevaar door een bestuivingscrisis. Wereldwijd worden 50-80% van onze gewassen bestoven door insecten, en dan met name door honingbijen. De honingbij heeft het in Nederland en West-Europa moeilijk doordat een parasiet, de Varroamijt, de bijenvolken ernstig verzwakt. Hierdoor sterven veel bijenvolken. Bijenhouders gebruiken chemische bestrijdingsmiddelen om de Varroamijt te remmen. Dit gebruik is helaas niet effectief genoeg, schadelijk voor de bijen zelf en de middelen komen ook in de honing terecht. Bijenhouders willen dan ook af van chemische bestrijding. Ideaal zou zijn als bijenvolken zelf de Varroamijt bestrijden. Dit Varroamijt bestrijdend (VSH: Varroa Sensitive Hygiene) gedrag komt sporadisch voor in bestaande bijenvolken. Het onderzoeksproject streeft naar een snelle teelt van volken met dit VSH gedrag. Natuurlijke selectie van het gedrag is arbeidsintensief, niet voldoende succesvol, gaat te langzaam en is in de werkpraktijk onwenselijk. Het consortium wil gerichte selectie mogelijk maken met een eenvoudig toepasbare DNA technologie die verwachte VSH eigenschappen van bestaande volken kan bepalen. Hiertoe zal 1) het VSH gedrag van volken en van individuele bijen worden beschreven, 2) de genetische basis van VSH gedrag worden bepaald, 3) een DNA merkertechnologie worden ontwikkeld voor detectie van VSH eigenschappen in bestaande volken, en 4) de merkertechnologie worden toegepast in het werkveld. Verwacht wordt dat in het project zowel proof of concept als proof of practice van de technologie bereikt worden, en een pilot van implementatie in het werkveld haalbaar is. Arista Bee Research en Bejo Zaden telen daarvoor 100% VSH bijenvolken en voeren kruisingen uit. Hogeschool Van Hall Larenstein zal individuele bijen die VSH gedrag vertonen selecteren uit de teeltlijnen. Hogeschool HIH en Bejo Zaden zullen de VSH genen opsporen en de merkertechnologie ontwikkelen. De Nederlandse Bijenhoudersvereniging zal in overleg met de teeltverenigingen van Carnica bijen en Buckfast bijen zorgdragen voor een pilot implementatie en daarmee een brede introductie van VSH genen in de Nederlandse honingbijen mogelijk maken. De resultaten van het project zijn 1) identificatie van VSH gedrag in individuen, 2) identificatie van VSH genen, 3) een op DNA merkers gebaseerde toegankelijke technologie voor identificatie van VSH genen, 4) een start van implementatie van de technologie via teeltverenigingen in Nederland, en 5) het verspreiden van de kennis in de Nederlandse bijenhouderij en publiceren van resultaten in internationale vakbladen. Door het tackelen van het probleem met Varroamijt wordt in Nederland het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de bijenhouderij onnodig, de wintersterfte verlaagd en daarmee de bestuivingssituatie van voedselplanten verbeterd.