Service of SURF
© 2025 SURF
BACKGROUND: Sepsis is one of the most frequent reasons for acute intensive care unit (ICU) admission of very old patients and mortality rates are high. However, the impact of pre-existing physical and cognitive function on long-term outcome of ICU patients ≥ 80 years old (very old intensive care patients (VIPs)) with sepsis is unclear. OBJECTIVE: To investigate both the short- and long-term mortality of VIPs admitted with sepsis and assess the relation of mortality with pre-existing physical and cognitive function. DESIGN: Prospective cohort study. SETTING: 241 ICUs from 22 European countries in a six-month period between May 2018 and May 2019. SUBJECTS: Acutely admitted ICU patients aged ≥80 years with sequential organ failure assessment (SOFA) score ≥ 2. METHODS: Sepsis was defined according to the sepsis 3.0 criteria. Patients with sepsis as an admission diagnosis were compared with other acutely admitted patients. In addition to patients' characteristics, disease severity, information about comorbidity and polypharmacy and pre-existing physical and cognitive function were collected. RESULTS: Out of 3,596 acutely admitted VIPs with SOFA score ≥ 2, a group of 532 patients with sepsis were compared to other admissions. Predictors for 6-month mortality were age (per 5 years): Hazard ratio (HR, 1.16 (95% confidence interval (CI), 1.09-1.25, P 4): HR, 1.34 (95% CI, 1.18-1.51, P
PURPOSE: Premorbid conditions affect prognosis of acutely-ill aged patients. Several lines of evidence suggest geriatric syndromes need to be assessed but little is known on their relative effect on the 30-day survival after ICU admission. The primary aim of this study was to describe the prevalence of frailty, cognition decline and activity of daily life in addition to the presence of comorbidity and polypharmacy and to assess their influence on 30-day survival.METHODS: Prospective cohort study with 242 ICUs from 22 countries. Patients 80 years or above acutely admitted over a six months period to an ICU between May 2018 and May 2019 were included. In addition to common patients' characteristics and disease severity, we collected information on specific geriatric syndromes as potential predictive factors for 30-day survival, frailty (Clinical Frailty scale) with a CFS > 4 defining frail patients, cognitive impairment (informant questionnaire on cognitive decline in the elderly (IQCODE) with IQCODE ≥ 3.5 defining cognitive decline, and disability (measured the activity of daily life with the Katz index) with ADL ≤ 4 defining disability. A Principal Component Analysis to identify co-linearity between geriatric syndromes was performed and from this a multivariable model was built with all geriatric information or only one: CFS, IQCODE or ADL. Akaike's information criterion across imputations was used to evaluate the goodness of fit of our models.RESULTS: We included 3920 patients with a median age of 84 years (IQR: 81-87), 53.3% males). 80% received at least one organ support. The median ICU length of stay was 3.88 days (IQR: 1.83-8). The ICU and 30-day survival were 72.5% and 61.2% respectively. The geriatric conditions were median (IQR): CFS: 4 (3-6); IQCODE: 3.19 (3-3.69); ADL: 6 (4-6); Comorbidity and Polypharmacy score (CPS): 10 (7-14). CFS, ADL and IQCODE were closely correlated. The multivariable analysis identified predictors of 1-month mortality (HR; 95% CI): Age (per 1 year increase): 1.02 (1.-1.03, p = 0.01), ICU admission diagnosis, sequential organ failure assessment score (SOFA) (per point): 1.15 (1.14-1.17, p < 0.0001) and CFS (per point): 1.1 (1.05-1.15, p < 0.001). CFS remained an independent factor after inclusion of life-sustaining treatment limitation in the model.CONCLUSION: We confirm that frailty assessment using the CFS is able to predict short-term mortality in elderly patients admitted to ICU. Other geriatric syndromes do not add improvement to the prediction model. Since CFS is easy to measure, it should be routinely collected for all elderly ICU patients in particular in connection to advance care plans, and should be used in decision making.
Background: The Clinical Frailty Scale (CFS) is frequently used to measure frailty in critically ill adults. There is wide variation in the approach to analysing the relationship between the CFS score and mortality after admission to the ICU. This study aimed to evaluate the influence of modelling approach on the association between the CFS score and short-term mortality and quantify the prognostic value of frailty in this context. Methods: We analysed data from two multicentre prospective cohort studies which enrolled intensive care unit patients ≥ 80 years old in 26 countries. The primary outcome was mortality within 30-days from admission to the ICU. Logistic regression models for both ICU and 30-day mortality included the CFS score as either a categorical, continuous or dichotomous variable and were adjusted for patient’s age, sex, reason for admission to the ICU, and admission Sequential Organ Failure Assessment score. Results: The median age in the sample of 7487 consecutive patients was 84 years (IQR 81–87). The highest fraction of new prognostic information from frailty in the context of 30-day mortality was observed when the CFS score was treated as either a categorical variable using all original levels of frailty or a nonlinear continuous variable and was equal to 9% using these modelling approaches (p < 0.001). The relationship between the CFS score and mortality was nonlinear (p < 0.01). Conclusion: Knowledge about a patient’s frailty status adds a substantial amount of new prognostic information at the moment of admission to the ICU. Arbitrary simplification of the CFS score into fewer groups than originally intended leads to a loss of information and should be avoided.
266 woorden Op school kan de situatie zich voordoen dat de leerkracht onvoldoende tegemoet kan komen aan de extra ondersteuning die leerlingen met autisme nodig hebben. De klas kan te groot zijn, de leerkracht kan handelingsverlegen zijn, etc.. In dit projectplan wordt onderbouwd wat de relevantie is voor de dagelijkse praktijk van de leerkracht en de leerling met autisme en daaraan gerelateerde problemen. Tevens wordt onderbouwd waarom beeldende therapie theoretisch en empirisch kan bijdragen als creatieve oplossing voor kinderen met aan autisme gerelateerde problemen die in de klas extra aandacht vragen. Deze kinderen hebben een andere manier van informatie verwerken, kunnen zich vaak verbaal moeilijk uiten en hebben vaak sociale problemen. Deze kinderen lopen risico op verslavingsproblematiek (33%) en eenzaamheid, angst en depressie op volwassen leeftijd (80%). Kunstvormen in een leeromgeving bieden andere mogelijkheden voor kinderen om zich te uiten en om samen te werken. In dit projectplan wordt beschreven waarom het zinvol is te onderzoeken wat de effectiviteit is van beeldende therapie voor kinderen met autisme in primair (speciaal) onderwijs, ter preventie van risicogedrag. Het behandelprogramma ‘Zelf in beeld, beeldende therapie voor kinderen met autisme (bijlage 1) lijkt veelbelovende resultaten op te leveren (Schweizer, 2020). Om een indruk van de resultaten van praktijkgericht onderzoek naar ‘Zelf in beeld’ te krijgen kunt u de korte animatie bekijken (3 min): https://youtu.be/cVAAzRHZnb0 In dit vervolgproject wordt verkend in hoeverre ‘Zelf in beeld’ van toegevoegde waarde van kan zijn voor kind, leerkracht en ouders, binnen de setting van Speciaal Onderwijs. Dit project heeft een innovatief karakter omdat er een nieuwe vorm van (preventief) werken binnen passend onderwijs wordt toegepast en onderzocht.
De urgente maatschappelijke uitdagingen m.b.t. de reductie van CO2 emissies vraagt om een grootschalige en versnellende aanpak van de renovatie van bestaande woningen op wijkniveau. De digitalisering in de bouw wordt hierbij als de belangrijkste katalysator beschouwd. De wijkgerichte aanpak vraagt om de betrokkenheid van de hele bouwkolom. De noodzakelijke overlappende aanpak van meerdere wijken tegelijkertijd maakt een efficiënte werkwijze nodig. Hiervoor zijn (nog) geen digitale omgevingen beschikbaar voor data inwinning en beheer om ontwerp, bouw en exploitatie van de nieuwe energie infrastructuur te faciliteren. Dit project heeft als doel een prototype voor een digitale omgeving, Digital Twin, te ontwikkelen en in twee pilot wijken te testen. Dit betreffen De Nijverheid (Hengelo, OV) en Twekkelerveld (Enschede). Aanvullend worden in de praktijk gevraagde kennis en competentiesets in kaart gebracht op MBO, HBO en WO niveau, beschikbare opleidingen geïnventariseerd en een voorstel uitgewerkt om deze doelgericht beter aan elkaar te laten aansluiten. De activiteiten worden in het in oprichting zijnde Fieldlab Digitalisering Energietransitie Twente (FidetT) gebundeld en in samenwerking met het werkveld geoperationaliseerd.
De wereldvoedselvoorziening is in gevaar door een bestuivingscrisis. Wereldwijd worden 50-80% van onze gewassen bestoven door insecten, en dan met name door honingbijen. De honingbij heeft het in Nederland en West-Europa moeilijk doordat een parasiet, de Varroamijt, de bijenvolken ernstig verzwakt. Hierdoor sterven veel bijenvolken. Bijenhouders gebruiken chemische bestrijdingsmiddelen om de Varroamijt te remmen. Dit gebruik is helaas niet effectief genoeg, schadelijk voor de bijen zelf en de middelen komen ook in de honing terecht. Bijenhouders willen dan ook af van chemische bestrijding. Ideaal zou zijn als bijenvolken zelf de Varroamijt bestrijden. Dit Varroamijt bestrijdend (VSH: Varroa Sensitive Hygiene) gedrag komt sporadisch voor in bestaande bijenvolken. Het onderzoeksproject streeft naar een snelle teelt van volken met dit VSH gedrag. Natuurlijke selectie van het gedrag is arbeidsintensief, niet voldoende succesvol, gaat te langzaam en is in de werkpraktijk onwenselijk. Het consortium wil gerichte selectie mogelijk maken met een eenvoudig toepasbare DNA technologie die verwachte VSH eigenschappen van bestaande volken kan bepalen. Hiertoe zal 1) het VSH gedrag van volken en van individuele bijen worden beschreven, 2) de genetische basis van VSH gedrag worden bepaald, 3) een DNA merkertechnologie worden ontwikkeld voor detectie van VSH eigenschappen in bestaande volken, en 4) de merkertechnologie worden toegepast in het werkveld. Verwacht wordt dat in het project zowel proof of concept als proof of practice van de technologie bereikt worden, en een pilot van implementatie in het werkveld haalbaar is. Arista Bee Research en Bejo Zaden telen daarvoor 100% VSH bijenvolken en voeren kruisingen uit. Hogeschool Van Hall Larenstein zal individuele bijen die VSH gedrag vertonen selecteren uit de teeltlijnen. Hogeschool HIH en Bejo Zaden zullen de VSH genen opsporen en de merkertechnologie ontwikkelen. De Nederlandse Bijenhoudersvereniging zal in overleg met de teeltverenigingen van Carnica bijen en Buckfast bijen zorgdragen voor een pilot implementatie en daarmee een brede introductie van VSH genen in de Nederlandse honingbijen mogelijk maken. De resultaten van het project zijn 1) identificatie van VSH gedrag in individuen, 2) identificatie van VSH genen, 3) een op DNA merkers gebaseerde toegankelijke technologie voor identificatie van VSH genen, 4) een start van implementatie van de technologie via teeltverenigingen in Nederland, en 5) het verspreiden van de kennis in de Nederlandse bijenhouderij en publiceren van resultaten in internationale vakbladen. Door het tackelen van het probleem met Varroamijt wordt in Nederland het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de bijenhouderij onnodig, de wintersterfte verlaagd en daarmee de bestuivingssituatie van voedselplanten verbeterd.