Dienst van SURF
© 2025 SURF
We begonnen deze rapportage met de opmerking dat Zwaluwen Utrecht 1911 als doel heeft om een positiever verenigingsklimaat te creëren, mede om agressie en geweldsincidenten te voorkómen. Om deze reden werd de samenwerking met het lectoraat Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling van Hogeschool Utrecht aangegaan. Deze rapportage wijst uit dat Zwaluwen de afgelopen twee jaar een mooie stap in de gewenste richting heeft gezet. Het verenigingsklimaat is verbeterd op het vlak van de sfeer en sportiviteit. Zowel sporters als ouders als vrijwilligers geven in 2010 deze twee aspecten een hoger rapportcijfer dan in 2008. Daarnaast worden de interetnische contacten op de club als meer ontspannen ervaren en is de bereidheid tot het doen van vrijwilligerswerk toegenomen. Daartegenover staat dat veertig procent van de respondenten het eens is met de stelling dat agressie in de sport voor sommige spelers van Zwaluwen een reden is om te stoppen met voetbal. Dit is weliswaar bijna 10 procent minder dan in 2008, maar maakt tegelijkertijd duidelijk dat er nog veel mogelijkheden zijn om verdere verbeteringen te realiseren. Niet alleen op het vlak van omgangsvormen/agressie, maar ook wat betreft vrijwillige inzet zijn verbeteringen mogelijk. De bereidheid tot het doen van vrijwilligerswerk voor Zwaluwen is weliswaar toegenomen, maar deze gouden kans lijkt vooralsnog onvoldoende te zijn aangegrepen om het aantal vrijwilligers op de club ook daadwerkelijk te vergroten. Vrijwilligers vormen het cement van de vereniging en zijn onmisbaar bij het tot leven komen van nieuwe initiatieven om de sfeer op de club verder te versterken. Het verdient daarom aanbeveling om bij Zwaluwen de komende tijd meer aandacht te besteden aan de uitbreiding van het vrijwilligersbestand, bijvoorbeeld door ouders en sporters vaker te vragen zich in te zetten voor de vereniging. Of door het aantal maatschappelijke stagiaires op de club nog verder uit te breiden.
Overbruggend sociaal kapitaal door middel van sport: Een exploratief onderzoek naar (het verbeteren van) inter-etnische contacten bij twee voetbalverenigingen in Nederland In Nederland staat de sociale integratie van minderheden de laatste jaren ter discussie. Gebeurtenissen uit het verleden, zoals de moord op politicus Pim Fortuyn en publicist Theo van Gogh, en meer recent de opmars van internationale organisaties als Islamitische Staat (IS), hebben grote impact op het maatschappelijke debat in Nederland. Desalniettemin is het geloof in de sociaal integratieve functie van sport in Nederland niet afgenomen. Van sport, en dan vooral van sportdeelname binnen verenigingsverband, wordt verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de sociale cohesie en sociale integratie van minderheden. Uit onderzoek weten we al langer dat beleidsmakers de sociaal integratieve functie van sport overschatten. Sport is geen wondermiddel. Sport brengt mensen samen, maar kan mensen ook uitsluiten door het samenbrengen van gelijkgestemden. In dit artikel verkennen we of (en hoe) sport, en dan met name voetbal, kan leiden tot overbruggend sociaal kapitaal (“bridging social capital”), ondanks dat mensen vooral sporten met gelijkgestemden. We baseren onze resultaten op enquêtes en een beperkt aantal aanvullende interviews bij twee voetbalverenigingen in de stad Utrecht. We concluderen dat ondanks dat sport segregatie bevordert, er binnen sportverenigingsverband een ontwikkeling is van sociale inclusie en interetnische contacten. Het onderzoek geeft aan dat extra voorwaarden kunnen worden gecreëerd om begrip en onderling respect te vergroten
This text is structured as follows. Section 1 concerns the background to this public lecture: the fact that social participation is becoming increasingly important in our society. This is evident, for example, from the way we are evolving from a protective welfare state into an activational, participative society. This development has consequences for the social sector and therefore also for the professionals who work in it. Social work professionals are not necessarily expected to identify or solve participation problems; they are seen as intermediaries who enable citizens to take responsibility themselves. Social work professionals are therefore expected to provide the individual applicant with less direct support and to focus more on strengthening the social networks of people and the social contexts in which they find themselves. Section 2 connects sections 1 and 3, but may also be read independently. It is about the fact that social work professionals are not yet in the habit of providing systematic insight into the results of their actions, while policy makers, for example, are increasingly looking to them precisely for this. First of all, I set out the reasons why it is so important to make the products of their interventions more visible, not only to policy makers, but also to social work professionals themselves and to the customers/citizens who depend on them. Secondly, I set out how the results of social interventions can be made more visible than they are at present; and what research can contribute. In this, I advocate a change in thinking: from thinking in terms of the evidence to thinking in terms of the evident. This argument forms the basis of the type of research that is being taken up from within the research group. In section 3, I describe a number of research projects that will be conducted during my tenure. I also set out the main proposition of this address, which states that social work professionals should do more with the knowledge that peoples behaviour is determined to a significant degree by contexts. In particular, social contexts could play a bigger role in promoting citizen participation. At present, social work professionals normally intervene directly in peoples behaviour, such as with therapies for combating problem behaviour. Interventions in a broader, social, context are rare. Why is this? And couldnt citizen participation be more effectively promoted by these means than through direct behavioural interventions? I put forward four propositions in this regard, and explain each of them in reference to one of the current research projects within the research group. With this, in combination with the general outlines of the research presented in section 2, I hope to provide a clear and inspiring overview of the research that will be carried out within the research group in the coming years. Finally, in section 4, I will discuss the significance of the research group to the faculty of Society and Law at Hogeschool Utrecht University of Applied Sciences, and to parties outside of Hogeschool Utrecht University of Applied Sciences.