Dienst van SURF
© 2025 SURF
Wie zich zorgen maakt over de moraal van de jeugd moet niet in de eerste plaats kijken naar onderwijs en opvoeding, maar naar de wereld van de volwassenen, naar de dragende moraal van de samenleving. Daarbinnen worden onze kinderen groot. Onderwijs en opvoeding zijn slechts instrumenten in het doorgeven van die moraal. De samenleving moet de jeugd een oprechte moraal voorleven. Dat wil in onze tijd zeggen dat ze vraagtekens moet durven zetten bij haar eigen moraliteit. Daarmee is het een zaak van maatschappelijk en politiek belang. Volwassenen kunnen daarbij onmogelijk blijven staan bij het opnieuw accentueren van het belang van waarden en normen op zich. Ze zullen kleur moeten bekennen en duidelijk moeten maken om welke normen en waarden het dan wel gaat. Ze moeten hun eigen politieke en maatschappelijke handelen tegen het licht durven houden en zich de vraag stellen of daaraan inderdaad de waarden ten grondslag liggen die we ook aan onze kinderen mee zouden willen geven. De zogenaamde ‘pedagogische opdracht’ die zo graag wordt doorgeschoven naar het domein van onderwijs en opvoeding is daarmee een opdracht voor de samenleving in haar volle breedte.
Ligtharts ‘pedagogiek van het volle leven’ maakt deel uit van de beweging van de reformpedagogiek die streefde naar vernieuwing van het onderwijs rond het begin van de 20e eeuw. Waar de meeste reformpedagogen een leerstoforiëntatie afwijzen en liever aansluiting zoeken bij belangstelling van het kind, gaat het Ligthart er juist om door middel van de leerstof de belangstelling van het kind te wekken. Een dergelijk uitgangspunt stelt eisen aan leerstof én leerkracht. Voor Ligthart nemen plaat en vertelling, spel en zelfwerkzaamheid daarbij een belangrijke plaats in. De kunst van het onderwijzen biedt een overzicht van de pedagogiek van Jan Ligthart met bijzondere aandacht voor zijn onderwijskundige en antropologische uitgangspunten. Samen met ‘Kennis der natuur, Het natuuronderwijs van Eli Heimans en Jac.P. Thijsse’ (J.M. Praamsma, Utrecht 1995) vormt het een tweeluik over de zaakpedagogische onderwijsvernieuwing aan het begin van de 20e eeuw.
Het thema "vrijheid, een vervloekte zegen" lijkt pedagogen op het lijf geschreven. Zo lang als de pedagogiek bestaat worstelt ze met de spanning tussen grenzen stellen en vrijheid bieden. In de samenleving van vandaag lijkt de vrijheid een probleem geworden. De politiek wijst dan al snel naar opvoeders en pedagogen: zij moeten kinderen weer leren waar de grenzen liggen. Zij moeten kinderen normen en waarden bijbrengen, nieuwe deugdzaamheid, om de vrijheid in te dammen en uitwassen te voorkomen. Een nieuw beschavingsoffensief. Het is echter de vraag of opvoeders en pedagogen zich daarvoor moeten lenen. Is het terecht dat de overheid deze grote verantwoording bij hen neerlegt? Of moeten we ons maar liever niet voor het karretje van een nieuwe moraal laten spannen. Tegen de achtergrond van de traditie van het christen-pedagogisch denken wordt nagegaan in hoeverre het hedendaagse beschavingsoffensief opvoeders en pedagogen past.