Dienst van SURF
© 2025 SURF
Tekst van de rede die in verkorte vorm is uitgesproken door Jelly Zuidersma bij de aanvaarding van het ambt van Lector Wederkerigheid in Leernetwerken aan de Hanzehogeschool Groningen
Het sociale werkveld in Nederland is in beweging, vooral vanwege grootschalige decentralisaties van de rijksoverheid naar gemeenten. De Wet maatschappelijke ondersteuning is onderdeel van die decentralisaties en om professionals goed toe te rusten voor de veranderingen zijn Wmo werkplaatsen opgericht. Sinds eind 2012 is ook in Rotterdam een Wmo werkplaats actief, geleid door lectoren van de Hogeschool Rotterdam en Hogeschool Inholland. Deze bundel biedt een overzicht van de resultaten van het praktijkgerichte onderzoek van de Wmo werkplaats Rotterdam in de afgelopen jaren. Zeven beloftevolle praktijken zijn onderzocht en samen met de betrokkenen is gesproken over het verder ontwikkelen ervan. Rond de beloftevolle praktijken en de bredere thematiek van decentralisaties in het sociale werkveld heeft de Wmo werkplaats ook activiteiten georganiseerd over kennisdeling en reflectie. Dat past bij de lerende aanpak die is gekozen. Tegen die achtergrond zijn aan elk hoofdstuk een of meer casussen toegevoegd en zijn daar leervragen bij geformuleerd. Alleen lerende sociale professionals zijn in staat om de complexe kwesties die er spelen in het werkveld adequaat aan te pakken.
Ontwikkelrecht Een belangrijk zorgvraagstuk in Noord-Nederland is dat een groep van ongeveer 500 leerlingen door uiteenlopende oorzaken niet naar school gaat. In Nederland gaat het in totaal om 4.000 á 5.000 kinderen van 7 tot 20 jaar. Doordat er weinig regelruimte ervaren wordt door de betrokken partijen, duurt het soms lang voordat er een passende oplossing gevonden wordt, hetgeen de ontwikkeling van de kinderen in gevaar brengt. Het project Ontwikkelrecht brengt hier beweging door de betrokken partijen te verbinden en ze - voor het eerst - gezamenlijk nieuwe paden te laten co-creëren. Het consortium Ontwikkelrecht bestaat uit meer dan 15 betrokken partijen. In een voortraject van anderhalf jaar zijn 2 conferenties en 2 test-routes doorlopen. Op de conferenties hebben meer dan 200 personen van de betrokken partijen (zorg, onderwijs, overheid en ook ouders en studenten) samen nieuwe paden ontworpen. In de testroutes hebben studenten samengewerkt met de thuiszittende jongeren. Uit deze activiteiten is de onderzoeksvraag ontstaan. In het huidige project gaan we op gestructureerde wijze experimenten doen en deze onderzoeken. Dit doen we op twee niveaus: Op systeemniveau brengen we de professionals van verschillende partijen op een aantal verschillende wijzen tot co-creatie. Op praktijkniveau experimenteren we met een aantal manieren om thuiszittende jongeren in beweging en in hun kracht te zetten. Op beide niveaus worden uit de experimenten ontwerpprincipes gedestilleerd waarmee prototypes gemaakt worden. De prototypes worden getest en uiteindelijk beschreven en beschikbaar gesteld voor gebruik in het werkveld.
In Nederland zijn ongeveer 15.000 leerlingen tussen zeven en twintig jaar die om uiteenlopende redenen niet naar school gaan. In de drie noordelijke provincies zijn dat ongeveer 4000 jongeren. Oorzaken liggen vaak in psychosociale problemen, zoals depressie, autisme en hoogbegaafdheid. Om dichter bij een oplossing te komen, werken wij sinds november 2021 in het KIEM-onderzoek Ontwikkelrecht samen met zorg-, onderwijs-, en cultuurinstellingen. In het project stimuleren we de thuiszittende jongeren door middel van kunstlessen van kunststudenten tot het zetten van de stap terug richting school. In Ontwikkelrecht II gaan we een belangrijke kennislacune onderzoeken die uit Ontwikkelrecht naar voren kwam. Onbekend is namelijk hoe de gevonden werkende principes en expertise duurzaam toegankelijk gemaakt kunnen worden binnen het netwerk van samenwerkende partijen. Het netwerk streeft naar het doorontwikkelen van de ingezette veranderingen, maar herkent tevens dat er nog geen sprake is van een gezamenlijk visie of stabiele samenwerkingsstructuur. Dat leidt tot de volgende onderzoeksvraag, die we in Ontwikkelrecht II gaan onderzoeken: Hoe kunnen we de werkende elementen van de kunstinterventies en de praktijkexpertise van de zorginstellingen toegankelijk maken voor de samenwerkende partners in het consortium? Deze hoofdvraag valt uiteen in de volgende deelvragen: 1. Welke werkende principes uit de kunstroute zijn overdraagbaar naar andersoortige interventies, door bijvoorbeeld de PABO-Zorgopleiding? 2. Welke plek kan de praktijkexpertise van zorgmedewerkers krijgen in het curriculum van educatieve opleidingen van de Hanzehogeschool? 3. Welke nieuwe manieren zijn er voor Mkb’ers uit de cultuursector om inclusiever samen te werken door het duurzaam betrekken van nieuwe doelgroepen? 4. Wat zijn de ingrediënten van een toekomstvisie voor een ontwikkelingsgerichte transdisciplinaire samenwerking binnen het consortium?
Het belang van robots in het onderwijs groeit. Robots dragen bij aan leerondersteuning, werkdrukvermindering en bereiden kinderen voor op een samenleving waarin robots een steeds grotere rol spelen. Toch lijkt grootschalige adoptie uit te blijven. Na een kortdurende periode van enthousiasme, verdwijnt de robot vaak in de kast. Terwijl de potentie juist zit in het blijven leren met robots. De motivatie van kinderen hangt samen met de relatie die ze met de robot kunnen opbouwen. Door deze relatievorming beter te begrijpen en te stimuleren, kan de motivatie worden behouden en toenemen. Onderzoek biedt echter weinig richtlijnen voor hoe robots in de praktijk relaties kunnen stimuleren. Er is behoefte aan een overzicht van relatievormingsfactoren die praktisch, technisch en financieel mogelijk zijn. Ook is behoefte aan instrumenten waarmee de relatievorming (en daarmee meerwaarde) eenvoudig in de praktijk gemeten en langdurig gemonitord kan worden. Deze twee behoeftes uit de praktijk zijn vertaald naar twee concrete onderzoeksvragen die beantwoord worden binnen een interdisciplinair consortium bestaande uit robotbouwers/leveranciers, onderwijs- en jeugdspecialisten, en robot/AI/digitale media onderzoekers. De onderzoekers inventariseren de potentiële relatievormingsfactoren en meetinstrumenten om deze vervolgens in en met de praktijk te evalueren op praktische toepasbaarheid. De geselecteerde methoden worden vervolgens vertaald in een opportunity map met de potentiële relatievormingsfactoren voor de industrie, en een website met relatievormingsmeetinstrumenten voor de industrie, het onderwijs en onderzoek. De praktijkpartners kunnen met deze kennis de robots aanpassen en evalueren op het vermogen relaties te vormen, met als doel de meerwaarde van robots zichtbaar te maken en adoptie onder scholen te vergroten. Het streven is om met het nieuw gevormde consortium ook een vervolgaanvraag in te dienen waarin de relatievormingsfactoren toegepast worden in verschillende contexten, de meetinstrumenten gevalideerd worden, en relatievorming longitudinaal getoetst wordt.