Dienst van SURF
© 2025 SURF
Supportive social interactions between nonparental adults (i.e. social work professionals, volunteers, and other parents that have contact with children but are not the primary caregiver), parents, and children are important for children’s well-being and development. Parenting styles, types of child behaviour, and location in the neighbourhood may influence these interactions. The aim of the present study was to identify when and how nonparental adults respond in interactions with other adults and children in the neighbourhood. A mixed-method study with vignettes and interviews (N = 114) was conducted to gain insight into which factors (parenting style, child behaviour, location in the neighbourhood) influence the nonparental adults’ intention to respond to children and/or parents. Nonparental adults indicated they were most likely to respond in the context of a permissive parenting style or a child’s externalising behaviour. Professionals more often felt responsible than parents and volunteers, although they did not respond more often. All three factors were related to the participants’ willingness to respond and promote a supportive social structure in the neighbourhood. Social work professionals and their organisations can use this study to identify social support interactions and to discuss their responsibilities.--Sociaal ondersteunende interacties tussen mede-opvoeders (zoals sociaal werk-professionals, vrijwilligers en andere ouders die contact met kinderen hebben, maar niet primair verantwoordelijk zijn) zijn belangrijk voor het welzijn en een positieve ontwikkeling van kinderen. Het doel van deze studie was inzicht geven in hoe mede-opvoeders reageren in interacties met andere opvoeders en kinderen in de buurt. Een mixed-method design met vignetten en interviews is toegepast om inzicht te krijgen in welke factoren (opvoedstijl, gedrag van een kind en locatie in de buurt) de reactie van mede-opvoeders beïnvloeden. Mede-opvoeders gaven aan dat ze het meest reageren in situaties waar sprake is van een permissieve opvoedingsstijl of externaliserend gedrag van een kind. Professionals voelen zich meer verantwoordelijk dan ouders en vrijwilligers, maar reageren niet vaker. Opvoedstijl, gedrag van het kind en locatie in de buurt hangen samen met de mate waarin respondenten reageren en om een ondersteunende sociale structuur in de buurt te bevorderen. Sociaal werkers en hun organisaties kunnen deze studie gebruiken om sociaal ondersteunende interacties te identificeren and over hun verantwoordelijkheid te discussiëren.
Background and aim Self-management support is an integral part of current chronic care guidelines. The success of self-management interventions varies between individual patients, suggesting a need for tailored self-management support. Understanding the role of patient factors in the current decision making of health professionals can support future tailoring of self-management interventions. The aim of this study is to identify the relative importance of patient factors in health professionals’ decision making regarding self-management support. Method A factorial survey was presented to primary care physicians and nurses. The survey consisted of clinical vignettes (case descriptions), in which 11 patient factors were systematically varied. Each care provider received a set of 12 vignettes. For each vignette, they decided whether they would give this patient self-management support and whether they expected this support to be successful. The associations between respondent decisions and patient factors were explored using ordered logit regression. Results The survey was completed by 60 general practitioners and 80 nurses. Self-management support was unlikely to be provided in a third of the vignettes. The most important patient factor in the decision to provide self-management support as well as in the expectation that self-management support would be successful was motivation, followed by patient-provider relationship and illness perception. Other factors, such as depression or anxiety, education level, self-efficacy and social support, had a small impact on decisions. Disease, disease severity, knowledge of disease, and age were relatively unimportant factors. Conclusion This is the first study to explore the relative importance of patient factors in decision making and the expectations regarding the provision of self-management support to chronic disease patients. By far, the most important factor considered was patient’s motivation; unmotivated patients were less likely to receive self-management support. Future tailored interventions should incorporate strategies to enhance motivation in unmotivated patients. Furthermore, care providers should be better equipped to promote motivational change in their patients.
Background: Around 13% of the world’s population suffers from obesity. More than 40% of people with obesity display emotional eating behaviour (eating in response to negative emotions or distress). It is an alternate to moreeffective coping strategies for negative emotions. Our study explored the opportunities for helping adults with emotional overeating using a virtual coach, aiming to identify preferences for tailored coaching strategies applicable in a personal virtual coach environment. Three different coaching strategies were tested: a validating, a focus-on-change, and a dialectical one – the latter being a synthesis of the first two strategies. Methods: A qualitative study used vignettes reflecting the two most relevant situations for people with emotional eating: 1. experiencing negative emotions, with ensuing food cravings; and 2. after losing control to emotional eating, with ensuing feelings of low self-esteem. Applied design: 2 situations × 3 coaching strategies. Participants: 71 adult women (Mage 44.4/years, range 19–70, SD = 12.86) with high scores on the DEBQ-emotional eating scale (Memo 3.65, range 1.69–4.92, SD = .69) with mean BMI 30.1 (range 18–46, SD = 6.53). They were recruited via dieticians’ practices, were randomly assigned to the conditions and asked how they would face and react to thepresented coaching strategies. Data were transcribed and a thematic analysis was conducted. Results: Qualitative results showed that participants valued both the validating coaching strategy and the focus-onchange strategy, but indicated that a combination of validation and focus-on-change provides both mental supportand practical advice. Data showed that participants differed in their level of awareness of the role that emotions play in their overeating and the need for emotion-regulation skills. Conclusion: The design of the virtual coach should be based on dialectical coaching strategies as preferred by participants with emotional eating behaviour. It should be tailored to the different stages of awareness of their emotions and individual emotion-regulation skills.
Aanleiding In Nederland blijven jaarlijks ongeveer 620.000 vermogensmisdrijven en 40.000 gewelds- en zedenmisdrijven onopgelost. Dit komt deels doordat forensische professionals niet altijd in staat zijn alle bruikbare informatie van sporen te benutten. Zo gebruikt men vingersporen traditioneel alleen voor identificatiedoeleinden aan de hand van papillairlijnen, terwijl deze sporen ook andere informatie bevatten over hun bron en de activiteiten waardoor ze zijn veroorzaakt. Effectief gebruik van deze informatie vergroot de kans op opsporing en vervolging van daders en verkleint de kans op gerechtelijke dwalingen. Professionals uit de strafrechtsketen hebben daarom behoefte aan kennis over het breder benutten van vingersporen in de opsporingspraktijk. Doelstelling Het project bestaat uit twee onderzoekslijnen, met als doel: 1) Ontwikkeling en verfijning van opsporingsmethoden waarmee men valide, betrouwbare informatie over de bron en activiteiten uit vingersporen kan afleiden. Deze lijn heeft een analytisch chemisch deel (gericht op de samenstelling van vingersporen in relatie tot eigenschappen van de bron) en een chemisch fysisch deel (gericht op de wijze waarop de sporen zijn geplaatst). 2) Ontwikkeling en toetsing van methoden waarmee professionals de opsporingstechnieken optimaal kunnen inzetten en de resultaten ervan optimaal kunnen gebruiken in het proces van opsporing, vervolging en bewijsvoering. Dit gebeurt aan de hand van analyse van dossiers, analyse van lab- en plaats-delictobservaties, interviews met rechercheurs, experimentele toetsing van aanbevelingen via virtuele plaatsen delict (3D-panoscans), vignettestudies waarin rechercheurs zich buigen over beschrijvingen van zaken, literatuuronderzoek, expertmeetings en experimenten met studenten en professionals. Beoogde resultaten Het consortium beoogt hiermee een strategie te ontwikkelen waarmee opsporingsprofessionals vingersporen optimaal kunnen benutten, doordat: 1) de politie aandacht krijgt voor de kansen die deze sporen bieden; 2) forensische instituten methoden ontwikkelen waarmee men deze sporen kan analyseren en helder over de resultaten kan rapporteren; 3) ketenpartners van de tactische recherche, het openbaar ministerie en de zittende magistratuur begrijpen hoe zij rapportages over deze sporen moeten interpreteren en hoe ze de informatie kunnen gebruiken bij het beslissen over vervolgstappen in het onderzoek. Docenten, onderzoekers en studenten van de deelnemende onderwijsinstellingen participeren in het onderzoeksprogramma. De betrokken docenten integreren de verworven kennis in het reguliere onderwijs. In samenwerking met opleidingsinstituten in het forensische veld worden gerichte (nascholings)workshops, seminars en trainingen ontwikkeld voor professionals. Verder vindt er kennisverspreiding plaats via publicaties in (inter)nationale wetenschappelijke tijdschriften en vakbladen, en door lezingen tijdens themadagen en congressen.