Dienst van SURF
© 2025 SURF
Sinds kort is er binnen leesonderzoek aandacht voor negatieve motivatie. Amerikaanse onderzoekers hebben de toegevoegde waarde van begrippen als 'vermijding' en 'ervaren moeilijkheid' bij leesvaardigheid onderzocht bij leerlingen. Hun studie lijkt erop te wijzen dat positieve en negatieve motivaties van elkaar moeten worden onderscheiden.
Onderzoeken laten zien dat hechtingsstijlen veranderbaar zijn als gevolg van psychologische behandeling. Doel was om na te gaan of hechting ook binnen een psychologische behandeling van verslaving kan veranderen. Daartoe is bij 49 cliënten in de ambulante verslavingszorg gekeken of de therapeutische relatie invloed had op de hechting van een cliënt. Op groepsniveau werd gevonden dat de hechtingsstijl niet veranderde, maar op individueel niveau werd verband gevonden tussen de therapeutische relatie en de vermijdende component van hechting na de behandeling. Ook werd, in overeenstemming met ander onderzoek, verband gevonden tussen veranderingen in de angstige component maar niet de vermijdende component van hechting met veranderingen in sociaal steunende interacties en klachten. Binnen de groep mensen met een verslaving werden geen significante veranderingen van hechting (vermijding en angst) gevonden, terwijl dit in andere populaties wel werd gevonden. Wel werd, zoals verwacht, een relatie gevonden tussen een hechtingscomponent en uitkomstmaten.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Orthopedagogiek Onderzoek en Praktijk, 2015, nr. 2, Garant Uitgevers nv Onderzoek naar leesmotivatie toont aan dat leesplezier en leesvermijding twee afzonderlijke constructen zijn in plaats van twee uiteinden van eenzelfde dimensie. Beide constructen worden van belang geacht bij het leesonderwijs. In deze studie is de stabiliteit van leesplezier en leesvermijding onderzocht. Drie jaar lang zijn drie cohorten leerlingen (groep 4 en 7 basisonderwijs en 2de klas vmbo) met behulp van vragenlijsten bevraagd op hun leesplezier en leesvermijding. Stabiliteit van leesplezier en leesvermijding is op groepsniveau vastgesteld met behulp van een gemengde tussen en binnen subjecten variantieanalyse. Daarnaast is ook gekeken naar de rangordening van leerlingen: dit zegt iets over individuele verandering ten opzichte van de groep. Vergelijking tussen en binnen cohorten over drie jaren geeft aan dat het effect van tijd op leesplezier en leesvermijding voor de cohorten verschilt. De gegevens tonen dat leesplezier stabiel is in de middenbouw van het basisonderwijs maar afneemt in de bovenbouw, een afname die zich voortzet in het vmbo. Leesvermijding daarentegen neemt af in de middenbouw en vervolgens weer toe vanaf de bovenbouw van het basisonderwijs, om te stabiliseren in de bovenbouw van het vmbo. Rangordecorrelaties per meetmoment laten zien dat leerlingen ten opzichte van leeftijdsgenoten redelijk stabiel zijn in leesplezier en in leesvermijding, met uitzondering van leesvermijding in cohort 2 (groep 4). De conclusie is dat vanaf de bovenbouw in het basisonderwijs, vmbo-leerlingen een ontwikkeling doormaken die tendeert naar minder leesplezier en meer leesvermijding: een ontwikkeling die een uitdaging betekent voor docenten om leerlingen gemotiveerd aan het lezen te houden.
MULTIFILE
Veel jongeren in Nederland voelen zich eenzaam. Hoewel eenzaamheid sinds de coronacrisis zichtbaarder is geworden, is eenzaamheid onder jongeren nog steeds een relatief onbekend fenomeen, terwijl (langdurige) eenzaamheid grote gevolgen kan hebben. Zo gaat eenzaamheid gepaard met een hoger risico op psychische problemen (zoals depressie, cognitieve achteruitgang, angsten) en suïcidale gedachten. Dit kan leiden tot minder participatie in de samenleving, lagere schoolprestaties en schoolvermijding. Eenzaamheid is nadrukkelijker aanwezig bij zogenoemde ‘kwetsbare jongeren’: jongeren waar bijvoorbeeld thuis weinig geld is, die een gezinslid hebben dat langdurig ziek is, waar thuis sprake is van onveiligheid of jongeren die mentale klachten hebben. Omdat jongeren nauwelijks hulp zoeken voor hun eenzaamheid, spelen betrokkenen uit hun directe omgeving – waaronder professionals uit jeugdzorg, onderwijs en jongerenwerk - een grote rol in het signaleren van eenzaamheid, bieden van steun en waar nodig toeleiden naar passende hulp. Professionals ervaren hierin nog handelingsverlegenheid, vooral bij het handelen in het contact met jongeren die eenzaam zijn. In dit projectvoorstel werken twee lectoraten, verschillende professionals (afkomstig uit de jeugdzorg, het onderwijs en het jongerenwerk) en jongeren intensief samen in het ontwikkelen en uittesten van onderbouwde handvatten voor professionals om het handelen bij eenzaamheid te versterken. De vraag hoe professionals op een praktische manier kwetsbare jongeren kunnen ondersteunen bij gevoelens van eenzaamheid staat hierbij centraal. Er is een aparte stap in het project opgenomen gericht op de implementatie en borging van de ontwikkelde producten in de eigen dagelijkse praktijk van professionals. Door het handelen bij eenzaamheid van professionals op een duurzame manier te versterken en te borgen, worden eenzame jongeren beter geholpen en gevoelens van eenzaamheid verminderd.
Aanleiding Pedagogisch medewerkers in de kinderdagopvang nemen een actieve, stimulerende en ontwikkelingsgerichte rol in wanneer ze binnen zijn met de kinderen. Maar eenmaal buiten verandert dat in een meer passieve, toezichthoudende rol. Een mogelijke oplossing om het gebruik van de buitenruimte als pedagogische ruimte te verbeteren, is de inzet van 'groene experts'. Dit zijn mensen met een rijke ervaring op het vlak van natuur. Verder hebben zij ervaring met jonge kinderen als ouder of door (vrijwilligers)werk. Doelstelling Het project beoogt het pedagogisch handelen van de pedagogisch medewerkers in de buitenruimte te professionaliseren, door de inzet van getrainde vrijwilligers die als 'groene experts' de pedagogisch medewerkers ondersteunen. De samenwerking met 'groene experts' moet de veranderingen in denken en doen bij pedagogisch medewerkers in kaart brengen ten aanzien van risicovermijding en exploratiemogelijkheden voor kinderen in de buitenruimte. Het project wil bovendien de inzet van 'groene experts' optimaliseren door succeservaringen en knelpunten te identificeren en zo tot een goed werkend format voor kinderdagverblijven komen. Beoogde resultaten Het concrete resultaat van dit project is een handboek voor kinderdagverblijven met daarin een model, praktijkverhalen en aanbevelingen. Verder levert het project voor de kinderdagverblijven kennis, inzicht en handelingsbekwaamheid op. Voor het lectoraat Natuur & Ontwikkeling Kind van Hogeschool Leiden en het Instituut voor Ecologische Pedagogiek van Hogeschool Utrecht biedt het project wetenschappelijke en beroepsmatige kennisontwikkeling. Er worden vier voorbeeldlocaties ingericht die worden beschreven in een vakpublicatie en zijn te bezoeken door professionals in de kinderdagopvang. Het traject levert minimaal één wetenschappelijke publicatie en/of presentatie op.
Een op de vijf volwassenen krijgt te maken met chronische pijnklachten, waardoor de kwaliteit van leven vaak fors afneemt. Pijnrevalidatie richt zich op het verminderen van de ervaren beperkingen van deze groep patiënten; en wetenschappelijk onderzoek laat zien dat de effecten robuust, doch klein-tot-matig zijn. Net als overal in de gezondheidszorg is er binnen pijnrevalidatie de push om de zorg doelmatiger te maken; eHealth, bijv. Virtual Reality (VR), zou hierin veelbelovend kunnen zijn. Over het inzetten van VR binnen pijnrevalidatie-programma’s zoals deze door CIR en Adelante worden aangeboden is nog maar weinig bekend. SyncVR biedt SyncVR-FIT aan: een gebruiksvriendelijk platform waarmee patiënten zelfstandig kunnen oefenen en toch behandelaars-feedback krijgen. SyncVR-FIT zou bruikbaar kunnen zijn om de mogelijkheden tot bewegen binnen de revalidatiesetting te vergroten, patiënten te motiveren, hen feedback te geven over hun bewegingen en generalisatie te verbeteren. SyncVR, CIR en Adelante hebben de behoefte om samen met de Universiteit Maastricht uit te zoeken of SyncVR-FIT een waardevolle toevoeging is aan de bestaande pijnrevalidatie-programma's, in welke fase en voor welke patiënt. Om hier uitspraken over te kunnen doen, gaan binnen Adelante en CIR behandelaars de SyncVR-FIT applicatie gebruiken binnen hun programma’s, op verschillende momenten en bij patiënten met variërende kenmerken (bijv. ten aanzien van stemming, bewegingsangst, conditie). Ook gaan zij ervaring opdoen met het gebruiken van de aanvullende beweegdata die SyncVR-FIT genereert. Middels kwalitatief onderzoek (gestructureerde interviews onder zowel patiënten als behandelaars middels focusgroepen) zal de toegevoegde waarde van VR binnen pijnrevalidatie-programma’s beoordeeld worden, evenals identificatie van subgroepen van pijnpatiënten waarvoor SyncVR-FIT mogelijk zinvol is. De bevindingen worden gepresenteerd als een wetenschappelijke voordracht op een internationaal congres en een open access publicatie in internationaal tijdschrift. De bevindingen zullen vervolgens de basis vormen voor subsidie voor vervolgonderzoek om de effectiviteit van SyncVR-FIT te onderzoeken.