Dienst van SURF
© 2025 SURF
DOEL Inzicht krijgen in de relatie tussen de leerstrategie van groepen lageropgeleide medewerkers, de ervaren knelpunten bij veranderingsprocessen en de wijze waarop zorgorganisaties deze knelpunten kunnen verminderen. METHODE Het onderzoek is uitgevoerd volgens de Grounded Theory binnen vier zorgorganisaties, bestaande uit meerdere verpleeg- en verzorgingshuizen. Gegevens zijn verzameld via interviews met leidinggevenden en medewerkers, een vragenlijst over de teamsamenstelling en een documentenstudie. RESULTAAT Lageropgeleide medewerkers leren op concrete en actieve wijze. In combinatie met een beperkt analytisch vermogen belemmert dit de ontwikkeling van leerfuncties, als verdieping van vakkennis, probleemoplossend vermogen en reflectieve en communicatieve vaardigheden. Dit verklaart ervaren knelpunten als het niet signaleren van problemen of het niet plannen, uitvoeren of evalueren van een verandering. Inspelen op de leerstrategie, door leiderschap en actieve scholingsvormen op de werkplek, stimuleert de ontwikkeling van leerfuncties. Daarnaast hebben een organische organisatiestructuur en een ontwikkelingsgerichte omgeving een positieve invloed op veranderingsprocessen. CONCLUSIE Het onderzoek verbindt bestaande theorieën over (collectief) leren tot één theorie en vult deze aan met nieuwe inzichten. De ontwikkelde theorie leidt tot aanbevelingen voor praktijk en vervolgonderzoek.
In de laatste decennia kunnen we internationaal een trend waarnemen tot vergroting van de autonomie van scholen, gepaard gaand aan decentralisatie. Scholen krijgen meer beleidsruimte, moeten meer eigen keuzes maken en moeten verantwoording afleggen over behaalde resultaten (accountability). Schoolleiders krijgen meer verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit, voor de effectiviteit van de school. De noodzaak hiervoor ligt in maatschappelijke ontwikkelingen. De betekenis van kennis is door de snelle ontwikkelingen en de komst van ICT en Internet sterk veranderd. Ook de jeugd is veranderd. Dit vraagt om andere wijzen van leren, tegenwoordig het nieuwe leren genoemd. Scholen zullen moeten inspelen op deze veranderingen en op nieuwe inzichten m.b.t. kennis en didactiek. Scholen zijn tegenwoordig dus voortdurend in ontwikkeling. Veel van de onderwijsvernieuwingen worden echter van bovenaf geïnitieerd door overheid en schoolleidingen. Dit heeft kritiek bij leraren opgeroepen: ze zouden als professionals te weinig ruimte krijgen om sturing te geven aan hun eigen beroepskwaliteit en hun eigen leren. Zij zouden het eigenaarschap met betrekking tot het onderwijs en de eigen professionele kwaliteit steeds meer kwijtraken (Snoek & Krüger, 2007). Dit tezamen heeft internationaal geleid tot het idee om professionele leergemeenschappen te creëren in scholen. Scholen ontwikkelen een cultuur die niet alleen gericht is op het leren van de leerlingen, maar waarin iedereen leert en waarbinnen het vanzelfsprekend is om kritisch te kijken naar de kwaliteit en de effectiviteit van het handelen. Dit vergt een onderzoekende cultuur in scholen, waarbij de ruimte van leraren voor het richting geven aan de onderwijsvernieuwingen in de school wordt gerespecteerd en vergroot (Krüger, 2007). De schoolleider heeft een expliciete rol gekregen in het op gang brengen en in stand houden van schoolontwikkeling en dus in het creëren van een onderzoekende cultuur in de school. Dit vraagt om nieuwe vormen van leiderschap. Het lectoraat ‘leren en innoveren’ van de Hogeschool van Amsterdam speelt in op de recente ontwikkelingen die hierboven zijn beschreven. Voor de kenniskring is de wijze waarop leraren leren en hoe dat leren tot stand komt belangrijke kennis. Hoofdvraag in de kenniskring is immers: hoe kunnen leraren competenter worden in veranderen? Met andere woorden: hoe kan hun professionele leren leiden tot een vergroting van hun veranderingscapaciteit? Leraren zullen weer meer eigenaar moeten worden van hun onderwijspraktijk en van hun eigen beroepskwaliteit. In de loop der jaren is daarom binnen het lectoraat de aandacht toegenomen voor een onderzoekende houding bij leraren teneinde veranderprocessen op gang te brengen en te onderbouwen met evidenties. Ook de vraag welke rol schoolleiders daarin spelen is daarbij aan de orde. Het kenniskringonderzoek waarvan hier het eindrapport voorligt, richt zich op de vraag naar de invloed van schoolleiderschap op het bevorderen van onderzoeksmatig handelen van leraren. Hoe kunnen schoolleiders een onderzoekende cultuur stimuleren, het eigenaarschap van leraren vergroten en de professionalisering in de school koppelen aan schoolontwikkeling?
Kinderen met beperkingen willen spelen en sporten met andere kinderen maar helaas doen ze dit nog te weinig. Kinderfysiotherapeuten zijn de beweegexperts bij kinderen met beperkingen en kunnen hen ondersteunen in het meedoen met spelen en sporten. Kinderfysiotherapeuten geven zelf aan dat ze volgende dingen nodig hebben om dit beter te kunnen doen 1) meer samenwerken met andere professionals en 2) het kind en de ouders begeleiden richting het veranderen van hun gedrag.
Kinderen met beperkingen willen participeren in beweegactiviteiten in hun eigen omgeving. Dat kan bijvoorbeeld door buiten te spelen en te sporten met andere kinderen. Zij bewegen alleen helaas steeds minder terwijl bewegen essentieel is voor onder andere hun fysieke, psychosociale en cognitieve ontwikkeling. Kinderfysiotherapeuten zijn de experts van het bewegend functioneren bij kinderen met beperkingen en hebben daarom een belangrijke rol bij het faciliteren van bewegen zodat kinderen met beperkingen kunnen participeren in de maatschappij. Een verandering in de rol van kinderfysiotherapeuten is noodzakelijk om daadwerkelijke participatie in beweegactiviteiten bij kinderen met beperkingen in hun eigen omgeving te kunnen ondersteunen. Dit blijkt uit onze vraagarticulatie waarbij we de afgelopen twee jaar door afnames van enquêtes, semigestructureerde interviews, een tour door het land en co-creatie sessies 200 kinderfysiotherapeuten en ook ouders en kinderen hebben gesproken. Gecombineerd met evidentie blijkt dat integratie van gedragsveranderingstechnieken en samenwerking hierin essentiële onderdelen zijn waardoor bijvoorbeeld daadwerkelijk in de context van het kind (de speeltuin, sportclub of school) gewerkt kan worden. Dit proces leidde tot de volgende onderzoeksvraag: Hoe kunnen we kinderfysiotherapeuten in staat stellen competent te handelen in situaties waarin zij gedragsveranderingsprocessen begeleiden en samenwerkingen aan moeten gaan zodat kinderen met beperkingen gefaciliteerd worden bij participatie in beweegactiviteiten? We ontwikkelen kennis middels een internationale Delphi studie waarbij we in kaart brengen welke competenties rondom gedragsverandering en samenwerking kinderfysiotherapeuten moeten integreren in hun beroepscontext. We ontwikkelen met ons consortium (onder andere kinderfysiotherapeuten, ervaringsdeskundigen, gedragsdeskundigen, onderwijsdeskundigen) in co-creatie een nascholing voor kinderfysiotherapeuten die hen in staat stelt competenties rondom gedragsverandering en samenwerking te integreren in hun beroepscontext. Daarnaast ontwikkelen we een prototype digitaal ontwikkelplatform waarop het digitale gedeelte van deze nascholing geplaats wordt. Zowel bij de ontwikkeling van nascholing als het digitale ontwikkelplatform staat interactie en het leren in de beroepscontext van de kinderfysiotherapeut centraal.