Dienst van SURF
© 2025 SURF
© 2025 SURF
Monitor050 is het volgsysteem van het Groningen Center of Entrepreneurship Value050. Het volgt studenten die interesse hebben in zelfstandig ondernemerschap vanaf hun eerste studiejaar.
Het stappenplan kan worden gebruikt om zicht te krijgen op de omvang en kwaliteit van de ontwikkeling en verankering van ondernemerschapsgericht onderwijs in een opleiding.Daarnaast biedt het instrumentarium om het onderwijs gericht op ondernemen waar nodig of wenselijk te versterken en input om het HG/VNO-NCW MKB Noord - kortweg HG/VNO-label Ondernemen - voor opleidingen en minoren aan te vragen. Dit label levert een externe validering op die bij de werving van studenten en externe communicatie gebruikt kan worden.
Ondernemend zijn wordt steeds belangrijker. Maatschappelijk wordt er steeds meer waarde gehecht aan zelfstandigheid, flexibiliteit en verantwoordelijkheid nemen. Werkgevers geven de voorkeur aan medewerkers met een ondernemende houding. Een ondernemende houding helpt om mogelijkheden te zien en ook daadwerkelijk te realiseren.Door zich een ondernemende houding eigen te maken, leert een student zelf richting te geven en heeft hij meer plezier in wat hij doet. Buiten kaders denken, kansen zien, op mensen afstappen, een netwerk onderhouden en initiatief nemen; daar komt hij verder mee!
In het voorjaar van 2013 is naar aanleiding van een ontmoeting tijdens de eerste editie van het programma 'Teach the Teacher Ondernemerschap' de Hanze Ontwerpfabriek opgericht. Onze drijfveer als initiatiefnemers van de Hanze Ontwerpfabriek is dat antwoorden op vragen sneller gegeven kunnen worden door deze empathisch in te steken. Ook zijn we ervan overtuigd dat snel duidelijk wordt of er draagvlak is voor een oplossing en dat mogelijke oplossingen duurzamer en innovatiever zijn door deze aanpak.Na een jaar uitproberen en onszelf ontdekken heeft de Hanzehogeschool Groningen (HG) ons op 1 september 2014 in de gelegenheid gesteld een pilot uit te voeren van twee jaren om deze beloftes waar te maken.Voor u ligt het evaluatieverslag van het eerste jaar van de pilot. Hierin worden met name het proces, de producten en de leermomenten tot nu toe beschreven.
Will multinational SMEs use internationalisation to achieve labour cost savings at the expense of employees both in their home country and abroad or will they transfer their existing employee-oriented practices to their foreign subsidiaries? This paper argues that the answer to this question is affected by: (1) the salience of employees at home as well as abroad to management; (2) the type of employee-relations arrangements in use within the company; (3) the capability to develop and use high-performance human resource instruments for employee-oriented CSR practices; (4) the capability to adapt the type and design of high-performance human resource instruments to the local institutional environment; (5) the extent to which the multinational SME possesses institutional capital. Multinational SMEs with slack resources, a high degree of institutional capital, and to which employees are highly salient, are most likely to transfer employee-oriented CSR practices abroad and to do so successfully.
Uitslagen enquêtes eerstejaars studenten SIMM, SIEN en SIRE, schooljaar 2014-2015, over ondernemerschap en het starten van een eigen bedrijf. En de conclusies uit deze enquête.
By assessing four cases, this paper develops propositions about the transfer of employee oriented corporate social responsibility (CSR) practices within multinational SMEs. Specifically we explore whether an individual owner-manager can add value within a foreign subsidiary by means of normatively-based, employee-oriented CSR. Based on four case-studies we suggest that not only motives but also the skills of the owner/manager as an institutional entrepreneur are critical in dealing with institutional variance.
Dit proefschrift gaat over de veerkracht van regionale arbeidsmarkten en de bijdrage die een triple helix partnership daaraan kan leveren. Het rapporteert over een onderzoek waarin de Health Hub Roden als triple helix partnership centraal staat. Vanuit de opvatting dat dit uiteindelijk bijdraagt aan een sterkere concurrentiepositie van de economie wordt in zowel internationaal, nationaal als regionaal beleid de noodzaak benadrukt om de samenwerking tussen onderwijs, overheid en bedrijfsleven te versterken. Ook in de wetenschappelijke literatuur wordt veel geschreven over triple helix samenwerking. Een belangrijk deel van de triple helix literatuur beargumenteert vanuit de theorie hoe deze partnerships zouden (moeten) werken, maar de vraag hoe dergelijke partnerships in de praktijk werken, bleef tot nu toe onderbelicht in empirisch onderzoek.De aanleiding voor dit onderzoek is gelegen in de unieke kans die zich voordeed om Health Hub Roden, een triple helix partnership in de provincie Drenthe, en de betrokken partners longitudinaal en diepgaand te onderzoeken en zo in de ‘black box’ van een triple helix partnership te kijken om te achterhalen in hoeverre, en via welke mechanismen, een dergelijk partnership bijdraagt aan de economische veerkracht van de regio (in termen van werkgelegenheid en arbeidsparticipatie). Om inzicht te verkrijgen in de manier waarop die bijdrage precies geleverd zou kunnen worden, is op basis van literatuuronderzoek en empirisch onderzoek een globaal ordeningsmodel van mogelijke causale mechanismen ontwikkeld waarmee op microniveau in kaart gebracht kan worden in hoeverre er een bijdrage vanuit het triple helix partnership was. Het begrip causale mechanismen en het traceren daarvan staat centraal in de onderzoeksmethode process-tracing, die binnen dit onderzoek is gebruikt.Na het ontwikkelen van het globale ordeningsmodel is in kaart gebracht in hoeverre er in dit onderzoek bij dit concrete partnership voor de achtereenvolgende schakels waaruit de causale mechanismen zijn opgebouwd ook daadwerkelijk empirisch bewijs gevonden is. Op basis van het empirisch onderzoek kan gesteld worden dat er indicaties gevonden zijn voor een relatie tussen activiteiten vanuit het triple helix partnership en de ontwikkeling van werkgelegenheid en arbeidsparticipatie. Werkervaringsplaatsen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt hadden een positief effect op de arbeidsparticipatie. Daarnaast resulteerde het netwerk in meer omzet in bestaande markten, met vervolgens een effect op de werkgelegenheid. Samenwerking in projecten droeg bij aan productinnovatie, met (mogelijk op termijn) een werkgelegenheidseffect in bedrijven tot gevolg. Ook werden in het empirisch materiaal aanwijzingen gevonden voor een relatie tussen samenwerking in projecten en de kwantitatieve personeelsvoorziening in bedrijven doordat bedrijven op deze manier hun (innovatie)capaciteit tijdelijk (en gratis) konden uitbreiden of makkelijker nieuw personeel konden werven. Ook werd via samenwerking in projecten gewerkt aan de competenties van personeel. In het ontwikkelde ordeningsmodel werden tot slot mogelijke effecten op procesinnovaties (en vervolgens werkgelegenheid) en ondernemerschap beschreven, maar in deze case werden geen of nauwelijks effect vastgesteld. Met dit onderzoek is inzicht gegeven in mogelijke handelingsopties in triple helix samenwerking en de wijze waarop daarmee een bijdrage geleverd wordt aan werkgelegenheid en arbeidsparticipatie. De belangrijkste adviezen voor het vormgeven van toekomstige samenwerkingen hebben betrekking op de noodzaak van het bepalen van een gezamenlijke lange termijnagenda voor de triple helix samenwerking, het vragen van daadwerkelijk commitment van de betrokken partners, het verbeteren van het inzicht in de collectieve scholingsbehoefte en het stimuleren van informeel leren. Een eerste aanbevelingen voor vervolgonderzoek betreft het toetsen van de beschreven causale mechanismen in vervolgonderzoek. Daarnaast zou een onderzoeksagenda opgesteld kunnen worden waarin relevante onderwerpen het bevorderen van de vraagarticulatie,het bevorderen van samenwerking tussen bedrijven, de rol van docenten en onderzoekers in deze samenwerking, de kwaliteit (en toegevoegde waarde) van dergelijke projecten in vergelijking met de meer traditionele vormen van samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven en tot slot het stimuleren van open innovatieprojecten.