Dienst van SURF
© 2025 SURF
Tijdens warme dagen en hittegolven warmen huizen op en kunnen slaapkamers zo warm worden dat het de slaapkwaliteit nadelig beïnvloedt. Om ervoor te zorgen dat slaapkamers aangenaam van temperatuur zijn om er prettig te kunnen slapen, willen we weten hoe slaapkamers koel gehouden kunnen worden, en of er een verband is tussen het ventilatiegedrag (de raamstand) en de slaapkamertemperatuur tijdens hete dagen. Daarom zijn er tijdens een hete zomerweek in 2016 temperatuurmetingen uitgevoerd op slaapkamers in Amsteldorp (Amsterdam) waarbij de stand van het raam is genoteerd: open, op een kier of dicht. De resultaten laten zien dat de raamstand significant van invloed is op de binnentemperatuur in de slaapkamers. De slaapkamers waarvan het raam ’s nachts open staat, zijn gemiddeld 2°C koeler dan slaapkamers waarvan de ramen dicht blijven. Er is geen significant verband gevonden tussen het ventilatiegedrag overdag en de slaapkamertemperatuur. Een statistisch verband tussen de slaapkamertemperatuur en het soort dakbedekking of de oriëntatie van de slaapkamer (noordoosten of zuidwesten) kon op grond van deze studie niet worden aangetoond. Op basis van dit onderzoek kan het volgende advies worden gegeven voor een koele slaapkamer: Zet het slaapkamerraam ’s nachts open! Dat scheelt gemiddeld 2 °C.
In face of climate change and urbanization, the need for thermally comfortable outdoor urban spaces is increasing. In the design of the thermally comfortable urban spaces and decision making about interventions that enhance thermal comfort, scientists and professionals that work for cities use meteorological measurements and models. These measurements can be done by professional and accurate meteorological sensors, but also by simpler mobile instruments such as the easy-to-use Kestrel weather meters. In using these simple type of sensors, it is important to know what the performance of these sensors is for outdoor thermal comfort assessments and how they can be used by scientists and professionals in decision making about urban designs that enhance thermal comfort.To answer these questions, we carried out three experiments in the summer of 2020 in Amsterdam, in which we tested the 11 Kestrel 5400 heat stress sensors and assessed the performance of this equipment for thermal comfort studies. We concluded that Kestrel sensors can be used very well for assessing differences in air temperature and PET (Physiological Equivalent Temperature) between outdoor built environments. For both air temperature and PET, the RMSE between the 11 Kestrel sensors was 0.5 °C maximum when measuring the same conditions. However, Kestrel sensors that were placed in the sun without a wind vane mounted to the equipment showed large radiation errors. In this case, temperature differences up to 3.4 °C were observed compared to Kestrels that were shaded. The effect of a higher air temperature on the PET calculation is, however, surprisingly small. A sensitivity analysis showed that an increase of 3 °C in the air temperature results in a maximal PET reduction of 0.5 °C. We concluded that Kestrel sensors can very well be used for assessing differences between air temperatures and PET between two locations and assessing the thermal effects of urban designs, but care should be taken when air temperature measurements are carried out in the sun. We always recommend using the wind vanes to deviate from high radiant input orientations for the temperature sensor, and placing the stations next to each other at the beginning and at the end of the measurements to check whether the stations actually measure the same values. Any differences can be corrected afterwards.
Dit voorstel betreft een onderzoek naar de verschillen in zuiverheid tussen virgin kunststof en post-industrial en post-consumer kunststof-reststromen in relatie tot de inzet van deze materialen bij 3D printen. Thermoplastische kunststoffen zijn in theorie goed te recyclen en opnieuw te gebruiken, bijvoorbeeld in een 3D print proces. In de praktijk blijkt het echter een uitdaging om gerecycled filament te produceren dat geschikt is voor de huidige machine-eisen. De oorsprong van dit project ligt in de gedachte om niet het materiaal aan te passen aan de machine, maar de machine aan het materiaal en hierdoor het gebruik van kunststofrecyclaat in 3D-printen te vergroten. Alvorens dit te kunnen, is meer inzicht in de materiaaleigenschappen nodig. Het doel van dit project is dan ook om de verschillende samenstellingen van kunststof-reststromen in kaart te brengen en hoe dit zich vertaald in mechanische en esthetische kwaliteit ten opzichte van virgin materiaal en wat dit vraagt aan aanpassingen aan 3D printers om deze kunststof-reststromen te kunnen verwerken. Dit onderzoek is een eerste fase in een groter onderzoeksproject. Volgende fasen zullen zich toespitsen op het optimaliseren van productietechnieken voor het printen met gerecycled kunststof en het ontwikkelen van mogelijke toepassingen en bijbehorende circulaire business modellen. Aanleiding voor dit onderzoeksvoorstel is tweeledig. Enerzijds de ervaring van Cre8 dat 3D printen relatief veel kunststof restmateriaal oplevert in de vorm van mislukte prints, proefprints en prototypes met korte levensduur. Passend bij hun duurzame bedrijfsprofiel heeft Cre8 de behoefte om hun eigen reststroom en reststromen uit hun omgeving in te zetten in het productieproces. Anderzijds ziet Refilment zich geconfronteerd met de complexe samenhang tussen de samenstelling van kunststof-reststromen en zijn verwerkingsmogelijkheden (bijvoorbeeld extruder-diameter en verwerkingstemperatuur).
Het doel van dit project is het onderzoeken of CO2 en kosten kunnen worden gereduceerd in twee zorginstellen door het Specifiek Ziekenhuis Afval (SZA) anders te verzamelen en verwerken. Dit praktijkgerichte onderzoek wordt mogelijk door een samenwerking van Windesheim, Flynther, Dermatologisch Centrum en Isala. SZA wordt verzameld in speciale vaten en getransporteerd naar speciale verbrandingsovens in Dordrecht, waar het afval inclusief het vat onder hoge temperatuur wordt verbrand. Dit leidt tot een hoge CO2 uitstoot en onnodig hoge afvalkosten voor zorgpartijen. Tijdens de voorbereidende interviews voor dit onderzoek hebben respondenten uit de zorgsector al verschillende suggesties gedaan om de hoeveelheid afval te reduceren: • Alleen medisch afval in het vat stoppen, geen andere afvalstromen; • Vaten zo veel mogelijk vullen voordat deze worden vervangen; • Beter scheiden van SZA. Een deel van het SZA hoeft niet onder speciale omstandigheden te worden verbrand, door deze apart in te zamelen kan het in de buurt van de zorginstelling worden vernietigd in plaats van in Dordrecht. • Gebruik van andere soorten vaten die gemaakt zijn uit karton of dunner kunststof. Vanuit Flynther en het Dermatologisch centrum is de praktijkvraag; “Als door diverse partijen wordt aangegeven dat er kan worden bespaard, waarom hebben partijen uit de zorg hier dan geen of nauwelijks aandacht voor? Zijn er nog meer manieren om SZA te reduceren?” De praktijkvraag van dit onderzoek is:Op welke wijze kunnen zorginstellingen door aanpassingen in het inzamelen van SZA, de hoeveelheid CO2 uitstoot en kosten binnen deze afvalstoom reduceren?Om deze vraag te beantwoorden worden de mogelijkheden zoals hierboven beschreven getoetst en de impact bepaald. Daarnaast wordt gekeken hoe het SZA inzamelingsproces moet worden aangepast om deze besparing te realiseren. Ook wordt onderzocht wat beperkende factoren zijn voor deze besparingen. De onderzoeksvragen worden beantwoord door een verkennend onderzoek dat wordt gebaseerd op twee case studies.
Data is het nieuwe goud, en de vraag naar data is nooit zo groot geweest. Zo ook data over de mens en zijn leefomgeving. Maar om voor elke vraag een specifieke sensor te maken is kostbaar. Er moet één sensor komen die al die situaties nauwkeurig kan meten.