Dienst van SURF
© 2025 SURF
In deze lezing neem ik jullie mee in het denken over kindermishandeling en geweld in intieme relaties. Het inzicht in kindermishandeling en de aanpak ervan heeft zich ogenschijnlijk los ontwikkeld van de aandacht en aanpak voor geweld in intieme relaties (ook wel huiselijk geweld of partnergeweld genoemd). Pas recent komt meer aandacht voor en wetenschappelijk onderzoek naar de samenhang hiertussen, en voor een integrale en systeemgerichte aanpak met aandacht voor alle gezinsleden. Oog voor genderverschillen is hierbij (nog) niet vanzelfsprekend. Dat kinderen als kwetsbare partij tegenover de ouders bescherming behoeven door de overheid is algemeen geaccepteerd en vastgelegd in de wet. Dat volwassenen beschermd moeten worden in een intieme relatie is echter van een andere orde. In Nederland zijn mannen en vrouwen voor de wet gelijk. Dat betekent niet dat de patriarchale verhoudingen en ongelijkheden tussen mannen en vrouwen maatschappelijk gezien zijn verdwenen, zoals onder meer de discussie omtrent Me Too laat zien. Juist bij verschuivende machtsverhoudingen kan geweld toenemen (Van Lawick, 2003; Yerden, 2008). Bij geweld, dwang en controle in intieme relaties zijn er verschillen tussen slachtofferschap van vrouwen en mannen. Geweld uit onmacht of stressfactoren binnen intieme relaties heeft een ander effect op kinderen dan dwingende controle binnen intieme relaties. Wat dit betekent voor de bescherming en hulp aan kinderen en volwassenen en hoe dit vanuit een geïntegreerde visie kan worden vormgegeven is een enorme uitdaging. In deze lezing geef ik een aantal overdenkingen mee over de samenhang tussen kindermishandeling en geweld in intieme relaties, dilemma’s in het bieden van hulp en bescherming, en toekomstbeelden. Het gaat bij kindermishandeling en partnergeweld over onveiligheid. Onveiligheid kan bestaan uit allerlei vormen van geweld, zoals fysiek, psychisch, of seksueel geweld, maar ook uit verwaarlozing of financiële uitbuiting. Onveiligheid kan eveneens betekenen dat een ouder, bijvoorbeeld wegens psychiatrische problematiek, niet de zorg, aandacht en liefde kan geven die een kind nodig heeft. Onveiligheid gaat over het ontbreken van respect en vertrouwen, over de subjectieve beleving van veiligheid in termen van ‘mogen zijn wie je bent’. Om juridisch in te kunnen grijpen bij kindermishandeling moet sprake zijn van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind. Dit is niet hetzelfde als ‘opgroeien in onveiligheid’ en kan fricties opleveren. Het is duidelijk dat beide termen, onveiligheid en een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind, geen objectief vast te stellen begrippen zijn, het heeft ook subjectieve elementen. De invulling van de begrippen veranderen in de tijd (Adriaenssens et al., 1998; Baartman, 2009).
Lectorale rede van dr. M. (Martine) Noordegraaf op 24 september 2010. Centraal staat de vraagl: hoe kun je een gesprek hebben in een relatie die professioneel en niet op voorhand vertrouwd is? Hoe leer je als professional om dergelijke gesprekken te voeren? Nog belangrijker: hoe breng je als professional je cliënten op constructieve wijze met elkaar in gesprek? Kan dat wel? En daarbij; soms is de motivatie voor het gesprek, of het verlangen om de ander nog te ontmoeten, zelf aangetast. Hoe motiveer je mensen om zich in elkaar te verdiepen, om door het gesprek elkaars wereld opnieuw te verkennen en zo problemen te overwinnen? Communicatie met behulp van woorden is niet minder dan een mysterie dat aan ‘mens-zijn’ verbonden is. Deze fascinatie voor het gesprek is de drijfveer achter de belangrijkste onderzoeksvraag van het lectoraat Jeugd en Gezin verbonden aan de Academie voor Sociale Studies van de Christelijke Hogeschool Ede.
Voor u ligt een onderzoek die de vraag heeft onderzocht hoe ouders worden betrokken bij de hulp die hun kind in de leeftijd tussen de 12-16 jaar wordt gegeven, in de residentiële jeugdzorg. Dit onderzoek gaat uit van de Christelijke Hogeschool Ede, lectoraat Jeugd&Gezin. Dit document bestaat uit een uitwerking van alle twaalf provincies van Nederland. Allereerst is er een beschrijving gegeven van wat de provincie belangrijk vindt aan de jeugdzorg en wat hun beleid met betrekking tot ouders is. Vervolgens is er een keuze gemaakt tussen de jeugdzorginstellingen die er te vinden zijn per provincie. Deze instellingen zijn onderzocht aan de hand van de volgende vragen, die voortdurend terugkomen: Volgens welke methoden wordt gewerkt? Welke plek heeft een systemische benadering? Wat is de verhouding groepsleider, maatschappelijk werker?