Dienst van SURF
© 2025 SURF
Ondanks het feit dat het Schadefonds inmiddels 40 jaar bestaat, lijkt het erop dat veel slachtoffers de weg naar het Schadefonds niet weten te vinden. Onderzoek in 2008 wees uit dat het Schadefonds een vijfde van de werkelijke doelgroep bereikt (Hoogeveen & van Burik, 2008). De belangrijkste oorzaak voor het beperkte doelgroepbereik is volgens dit onderzoek dat het bestaan van het Schadefonds onvoldoende bekend is. In een recent uitgevoerd onderzoek wordt ingeschat dat het potentiële bereik van het Schadefonds verdrievoudigd kan worden (Leiden, Scholten & Ferwerda, 2016). Er is dus een groot aantal slachtoffers dat geen beroep doet op een tegemoetkoming in de geleden schade terwijl zij daar wel recht op hebben. De rol van de ketenpartners, of instanties die mogelijk kunnen (door)verwijzen naar het Schadefonds, is echter onbekend. Dit onderzoek heeft als doel het Schadefonds inzicht te geven in de rol van de samenwerkingspartners inzake de doorverwijzing naar het Schadefonds. Op basis van de uitkomsten willen de onderzoekers concrete aanbevelingen doen aan het Schadefonds ter verbetering van de doorverwijzing door haar samenwerkingspartners zodat meer slachtoffers de weg weten te vinden naar het Schadefonds.
Dit onderzoek is een eerste verkenning in Nederland naar de impact op slachtoffers van online delicten, de behoeften van slachtoffers en de verantwoordelijkheden van politie, justitie en andere instanties bij de afhandeling van dergelijke delicten. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de vraag in hoeverre en hoe de situatie en behoeften van slachtoffers van online criminaliteit afwijken van de situatie en behoeften van slachtoffers van traditionele offline delicten. Immers, als daar meer zicht op is wordt ook duidelijk of het bestaande slachtofferbeleid – dat ontwikkeld is voor traditionele offline delicten – voorziet in de behoeften van slachtoffers van online criminaliteit. Onder de noemer ‘online criminaliteit’ vallen diverse delicten die kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: cybercriminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit. Onder cybercriminaliteit vallen delicten waarbij de ICT-structuur zelf doelwit is én waarbij voor het plegen van dat delict ICT van wezenlijk belang is voor de uitvoering. Voorbeelden zijn het hacken van een database met persoonsgegevens of het platleggen van een website van een bank met een zogenaamde DDoS-aanval. Dit soort delicten wordt ook wel cyber dependent crimes genoemd. Onder gedigitaliseerde criminaliteit vallen traditionele offline delicten die ook online kunnen worden gepleegd. Voorbeelden zijn fraude via internet en de verspreiding van kinderpornografisch materiaal. Dit soort delicten wordt ook wel cyber enabled crimes genoemd. LinkedIn: https://www.linkedin.com/in/rutgerleukfeldt/
While criminality is digitizing, a theory-based understanding of the impact of cybercrime on victims is lacking. Therefore, this study addresses the psychological and financial impact of cybercrime on victims, applying the shattered assumptions theory (SAT) to predict that impact. A secondary analysis was performed on a representative data set of Dutch citizens (N = 33,702), exploring the psychological and financial impact for different groups of cybercrime victims. The results showed a higher negative impact on emotional well-being for victims of person-centered cybercrime, victims for whom the offender was an acquaintance, and victims whose financial loss was not compensated and a lower negative impact on emotional well-being for victims with a higher income. The study led to novel scientific insights and showed the applicability of the SAT for developing hypotheses about cybercrime victimization impact. In this study, most hypotheses had to be rejected, leading to the conclusion that more work has to be done to test the applicability of the SAT in the field of cybercrime. Furthermore, policy implications were identified considering the prioritization of and approach to specific cybercrimes, treatment of victims, and financial loss compensation.
MULTIFILE
Ambtenaren openbare orde en veiligheid spelen een centrale rol in de zorg voor maatschappelijke veiligheid. Hun focus ligt van oudsher op de preventie van slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit (zoals diefstal, vernielingen en vandalisme) en high impact crime (zoals woninginbraak, overvallen en straatroven) binnen hun verzorgingsgebied. Intussen heeft de digitalisering van de samenleving een ongeëvenaarde gelegenheid voor criminaliteit gecreëerd. De totale maatschappelijke schade van cybercrime werd voor 2018 op 10 miljard euro geschat (1% van BNP). Uit cijfers van het CBS blijkt dat tussen 2012 en 2018 het slachtofferschap van hacken zelfs hoger lag dan dat van fietsendiefstal. Nederlandse gemeenten hebben cybercrime in de afgelopen twee jaar dan ook breed als beleidsprioriteit omarmd. Maar in de vertaling van deze beleidsprioriteit naar concrete acties gaat het mis. Duidelijk is dat de ambtenaren openbare orde en veiligheid een taak voor zichzelf zien in de preventie van cybercrime, maar waar te beginnen? In dit project bundelen professionals uit twaalf gemeenten en vier regionale veiligheidsnetwerken hun slagkracht met onderzoekers van twee hogescholen en het NSCR voor de cyberweerbaarheid van de samenleving. De hoofdvraag van dit project luidt: Met welke interventies kunnen ambtenaren openbare orde en veiligheid de cyberweerbaarheid van burgers en bedrijven binnen hun gemeente vergroten? Middels actieonderzoek werken professionals van gemeenten en regio’s samen met onderzoekers aan het verbeteren van bestaande en het ontwikkelen van nieuwe interventies. Daarbij verscherpen zij hun beeld van de omvang en achtergronden van slachtofferschap van cybercrime. Ook onderzoeken zij achtergronden en verklaringen voor het risicobewustzijn en preventief gedrag onder doelgroepen. Deze inzichten worden in verschillende iteraties aangevuld met effectstudies, om tot een set beproefde interventies te komen waarmee de cyberweerbaarheid van burgers en bedrijven zal toenemen.
De vraag naar de stand van zaken rond signalering en diagnostiek van seksueel misbruik bij mensen met een LVB en de wijze waarop psychomotorisch therapeuten hieraan een bijdrage (kunnen) leveren, is een centrale vraag in ons RAAK-PRO onderzoek “Seksueel trauma bij mensen met een licht verstandelijke beperking: de inzet van psychomotorische therapie”. Nu een grootschalig onderzoek direct bij cliënten niet mogelijk is, willen we de kwaliteit van het onderzoeksproject waarborgen door de noodzakelijke informatie langs andere weg te verzamelen. In de voorgestelde RAAK Impuls wordt door middel van online onderzoek een inventarisatie gemaakt van (het beleid ten aanzien van) preventie, signalering en behandeling van slachtoffers van seksueel misbruik in de verstandelijk gehandicaptenzorg. Deze studie kent twee onderdelen: beleidsonderzoek en hulpverlenersonderzoek. Voor elk onderdeel wordt een aparte online enquête gemaakt. 1) In het beleidsonderzoek vullen managers/leidinggevenden op directieniveau van organisaties in de verstandelijk gehandicaptenzorg een online enquête in over het beleid ten aanzien van preventie, signalering en behandeling van slachtoffers van seksueel misbruik. 2) In het hulpverlenersonderzoek vullen gedragsdeskundigen, psychomotorisch therapeuten en (persoonlijk) begeleiders een online enquête in over preventie, signalering en behandeling van slachtoffers van seksueel misbruik. Met behulp van deze enquête wordt een inventarisatie gemaakt van preventieve maatregelen, diagnostische instrumenten en behandelmethoden en behandelprotocollen die gebruikt worden in de behandeling van cliënten met seksueel misbruik ervaringen. Op basis van de resultaten wordt voor het werkveld een rapport geschreven met daarin de huidige stand van zaken ten aanzien van preventie, signalering en behandeling van seksueel misbruik bij mensen met een verstandelijk beperking. In het rapport zullen ook handvatten en mogelijke verbeterpunten worden geformuleerd.. Daarnaast zal het rapport inzicht geven in de wijze waarop seksueel misbruik zich manifesteert bij mensen met een LVB. Deze informatie is van groot belang in het kader van het hoofddoel van het overkoepelende onderzoeksproject.
We bouwen hoger, dieper, groter en complexer, met nieuwe materialen, meer elektronica, meer smart en ook nog eens dichter op elkaar. Voor hulpverleners worden gebouwen steeds ontoegankelijker in geval van een calamiteit. Brandweerlieden lopen het meeste gevaar als ze onder tijdsdruk een gebouw in moeten om te verkennen of te blussen. Juist op dat moment is de situatie nog niet goed te overzien en lopen hulpverleners de nodige risico’s. Omvallende muren, instortende plafonds of gewoon gestruikeld over door de rook onzichtbare brokstukken leiden tot vermijdbare letsels of zelfs slachtoffers. Het inzetten van onbemande voertuigen voor verkenning en bluswerk is een oplossing die momenteel in een breed gedragen landelijke proeftuin getest wordt. Maar hoe staat de brandweer daar zelf in? Brandweerlieden werken vanuit hun gevoel, vanuit ervaring, intuïtie. Ze ‘zien’ de brand en weten direct hoe te acteren, merken wat wel en niet gevaarlijk is en bepalen zelf hoe ver ze daarin willen (mogen) gaan. Een robot-op-wielen moet dat dan overnemen? Er is redelijk wat weerstand bij de professionals merkbaar tegen de introductie van dit soort robottechnologie. In dit project gaan Saxion, De Brandweeracademie, het bedrijfsleven en vijf veiligheidsregio’s onderzoeken waar die weerstand, dat gebrek aan vertrouwen vandaan komt en hoe daar, door training én (kleine) productaanpassing, op ingespeeld kan worden. Een verkennings- of blusrobot kan letselschade en slachtoffers voorkomen, mits goed ingezet en mits vertrouwd door de mensen die daarvan afhankelijk zijn. Het vak van brandweer, als beroeps of vrijwilliger, is een van de gevaarlijkste die er is. Laten we er samen voor zorgen dat het iets veiliger kan worden.