Dienst van SURF
© 2025 SURF
© 2025 SURF
Bundeling artikelen van NVOX over modules Nieuwe Scheikunde.
LINK
Een voorbeeld van groene scheikunde over de pijnstiller Ibuprofeen
Het scheikunde onderwijs op het VMBO staat onder druk. NaSk2 dreigt te verdwijnen. Om de interesse van leerlingen voor NaSk2 te vergroten en positie van het vak te versterken, stellen wij voor om actuele en herkenbare contexten in NaSk 2 te implementeren. Tevens nodigen wij docenten uit op om mee te praten over de toekomst van NaSk2. Dit mooie vak mag niet verloren gaan!
Sinds enige jaren is er een discussie gaande over de problemen die docenten en leerlingen ondervinden als gevolg van de overladenheid van het huidige scheikundeprogramma voor havo en vwo en de wegen waarlangs een oplossing moet worden gezocht. Enige jaren geleden werd al opgemerkt: "Er is [] een studeerbaarheidsprobleem ontstaan dat tot uiting komt in verwarring en motivatieverlies bij leerlingen" (Bulte, Carelsen, Davids, Morelis, Jansen-Ligthelm, Pilot, Velthorst, & De Vos, 2000, p. 2). Als oplossing voor de hierboven beschreven problematiek wordt door vakdidactici onder meer onderzoek gedaan naar mogelijkheden om scheikundeonderwijs betekenisvoller te laten zijn voor leerlingen (zie bijvoorbeeld Westbroek, Klaassen, Bulte, & Pilot, 2003). Omdat de mate waarin er sprake is van betekenisvol leren uiteindelijk ook afhankelijk is van de kwaliteit van de leeractiviteiten van leerlingen doen we vanuit een leerpsychologische invalshoek onderzoek naar de wijze waarop leerlingen de leerstof voor het vak scheikunde verwerken.
Scheikundeleraren die actief zijn binnen het voorbereidend hoger onderwijs krijgen in toenemende mate te maken met 'nieuwe scheikunde'. Het betreft een landelijke onderwijsinnovatie waarin het scheikundeonderwijs voor havo en vwo vanaf klas 3 wordt getransformeerd naar een 'context based' onderwijsprogramma. De oorsprong van de innovatie ligt in de problemen die veel docenten ervoeren met de inhoud en vorm van het scheikundecurriculum voor de tweede fase (Bulte, Carelsen, Davids, Morélis, Jansen-Ligthelm, Pilot, Velthorst & De Vos, 2000). De Nederlandse situatie is hierin niet uniek; in tal van andere landen zijn soortgelijke analyses initiatieven ontstaan voor de ontwikkeling van 'context based chemistry education' (zie bijvoorbeeld Bennett & Lubben, 2006; Parchmann, Gräsel, Baer, Peter Nentwig, Demuth, & Ralle, 2006; Schwartz, 2006). Onder regie van het SLO en vooruitlopend op het nieuwe eindexamenprogramma dat dit jaar wordt vastgesteld, hebben scholen c.q. scheikundeleraren tot dusver de vrijheid gehad om al dan niet te participeren in de ontwikkeling en implementatie van één of meer modules 'nieuwe scheikunde'. In 2011 wordt nieuwe eindexamenprogramma's vastgesteld waarin de nieuwe scheikunde is verwerkt. De urgentie voor lerarenopleidingen scheikunde om in hun onderwijsprogramma's ruimte te maken voor onderdelen waarin studenten competenties ontwikkelen aangaande nieuwe scheikunde is dan ook hoog. In een praktijkonderzoek onder studenten van de M.Ed.-lerarenopleiding scheikunde van Fontys Lerarenopleiding Tilburg waarin, parallel aan een vakdidactiekmodule over nieuwe scheikunde, wordt in eerste instantie verkend hoe zij 'context based' scheikundeonderwijs in algemene zin percipiëren (1). In de onderzoeksliteratuur worden die opvattingen in veel gevallen verbonden met de verschillende 'curriculum emphases' zoals worden onderscheiden door Roberts en Östman (1998). Daarom is ervoor gekozen om ook de opvattingen van de betrokken studenten over de wenselijkheid van de verschillende curriculum emphases na te gaan (2). Tot slot is onderzocht hoe de betrokken studenten hun opvattingen over context based chemieonderwijs in algemene zin en die over nieuwe scheikunde in het bijzonder rapporteren in een essay dat zij schreven als eindproduct voor de module (3). Het onderzoek is parallel uitgevoerd aan één van de modules vakdidactiek zoals die worden verzorgd aan de M.Ed. lerarenopleiding scheikunde. Deze module had expliciet betrekking op het opbouwen van kennis en het aansluitend ontwikkelen van professionele opvattingen over context based chemie-onderwijs en de ontstaansgeschiedenis, uitgangspunten en implicaties van nieuwe scheikunde. De module is gevolgd door 24 studenten. Onderzoeksgegevens zijn verzameld op drie verschillende manieren. De opvattingen van de studenten over context based chemieonderwijs zijn geïnventariseerd aan de hand van een vragenlijst bestaande uit 14 stellingen waarbij studenten met een vijfpunts Likertschaal steeds konden aangeven in hoeverre zij zich konden vinden in een stelling. Ook zijn gegevens op soortgelijke manier verzameld betreffende de voorkeur van studenten voor de verschillende curriculum emphases. Verder zijn kwalitatieve onderzoeksgegevens verzameld doordat elk van de studenten een essay schreef over context based scheikundeonderwijs en nieuwe scheikunde. Uit de resultaten blijk dat de meeste studenten geen uitgesproken voorstanders zijn van één enkele curriculum emphasis. Over het geheel genomen scoort 'Solid foundation' het hoogst en 'Companion meanings' het laagst. In de essays zijn opvattingen van studenten terug te vinden over een aantal aspecten van context based scheikundeonderwijs in het algemeen en nieuwe scheikunde in het bijzonder. Zo laten studenten zich uit over de kansen en de valkuilen die zijn zien. Het gaat dan bijvoorbeeld om opvattingen over de vraag of context based onderwijs een passende oplossing is voor geconstateerde problemen in het scheikundeonderwijs, of context based onderwijs zal leiden tot inhoudelijke verdieping of verschraling en of het haalbaar is om modules steeds te blijven actualiseren. Studenten formuleren ook aandachtspunten voor het innovatieproces. Zo stellen studenten dat er aandacht voor de gevolgen voor de toetspraktijk en voor de individuele verschillen tussen leerlingen en tussen havo- en vwo-leerlingen. Enkele studenten constateren dat de nieuwe aanpak meer verantwoordelijkheid legt bij leraren en willen daarom bijvoorbeeld goed geïnformeerd worden of vrijheid hebben om leerlijnen te arrangeren. Ook pleiten enkele studenten ervoor om ook leerlingen in het ontwikkelproces te betrekken. Daarnaast is in sommige gevallen verbazing te lezen over de parallelle, maar ogenschijnlijke van elkaar losstaande, ontwikkelingen rond context based scheikundeonderwijs in verschillende landen. Ook de aandacht voor context based scheikundeonderwijs en nieuwe scheikunde binnen lerarenopleidingen wordt becommentarieerd. Enkele studenten zien een belangrijke rol weggelegd voor lerarenopleidingen in het wegwijs maken van beginnende leraren in het ontwikkelproces en het informeren over uitgangspunten.
De natuurwetenschappelijke en technische vakken bedienen zich van hun eigen vaktaal, hetgeen uitdagingen voor leerlingen met zich meebrengt. Deze studie laat zien hoe vakdocenten daarop kunnen worden voorbereid in de lerarenopleiding. De gevolgde onderzoeksmethode is ‘ontwerpgericht onderzoek’, waarbij gedurende drie jaar een curriculair ontwerp werd geconstrueerd, beproefd en verfijnd. Acht lerarenopleiders scheikunde, natuurkunde en techniek en 23 studenten participeerden in het onderzoek. De opbrengsten werden geformuleerd in termen van een concreet ontwerp en als ontwerpprincipes. Deze ontwerpprincipes zijn gestoeld op empirische werk en verankerd in theorieën over het opleiden van leraren, didactiek van natuurwetenschappen en techniek en toegepaste taalwetenschappen. Voor de inhoud van het opleidingsontwerp werd een variant van taalgericht vakonderwijs (TVO) beschreven die is verrijkt met genredidactiek, met als leerobject het practicumverslag. De interventies zijn verdeeld over A) vakcursussen waarin lerarenopleiders de taalgerichte benadering modelleerden, B) cursussen vakdidactiek waarin dezelfde taalgerichte benadering werd bestudeerd, en C) een stageopdracht om te oefenen met deze aanpak in de eigen onderwijspraktijk. Het onderzoek laat zien dat TVO als vorm van vakdidactiek kan worden aangeleerd in een bèta-technische lerarenopleiding en dat daarbij specificering nodig is van de vaktaal en functionele taaltaken. Ook is ruime aandacht nodig voor de uiteenlopende onderwijscontexten waarbinnen studenten werken.
In dit artikel wordt verslag gedaan van een exploratief onderzoek naar de relatie tussen metacognitieve opvattingen van leerlingen in 3, 4 en 6 VWO enerzijds en hun oriëntatie ten aanzien van de scheikunde anderzijds. In verband hiermee is een onderscheid gemaakt tussen een macro- en een submicro-oriëntatie. Wat betreft de metacognitieve opvattingen is door middel van vragenlijsten informatie verzameld omtrent de op scheikunde betrekking hebbende leerconcepties, epistemologische opvattingen en doeloriëntaties van de leerlingen. Met behulp van principale componenten analyses is nagegaan hoe deze variabelen onderling samenhangen, waarbij 'competentiegerichtheid' als eerste factor naar voren kwam. Kenmerkend voor de huidige scheikundemethoden is dat wordt uitgegaan van het macro-aspect. Het is daarom niet verwonderlijk dat een ruime meerderheid van de leerlingen in de door hen geproduceerde concept maps blijk gaf van een macro-oriëntatie. Op grond van hun scores op de factor competentiegerichtheid werden de leerlingen ingedeeld in twee categorieën. Vooral de meer competentiegerichte 6 VWO-leerlingen bleken vaak een submicro-oriëntatie te vertonen. Verondersteld wordt dat meer competentiegerichte leerlingen de neiging hebben 'heen-en-weer te denken' tussen het macro- en het submicro-aspect. Het verdient aanbeveling in het scheikundeonderwijs meer aandacht te schenken aan het leren heen-en-weer te denken, omdat deze competentie als essentieel voor de scheikunde kan worden beschouwd.