Dienst van SURF
© 2025 SURF
Dit artikel is gebaseerd op een kwalitatief explorerend onderzoek naar de betekenis van rituelen voor jongeren die wonen in de residentiële jeugdhulp. Gedurende zes aaneengesloten weken verrichtte onderzoeker participerende observatie binnen twee voorzieningen voor (vrijwillige) residentiële jeugdhulp en nam 20 half gestructureerde interviews af. De vraag die in deze bijdrage wordt beantwoord is tot welke rituelen van spirituele aard de adolescenten overgaan bij tegenslag en verdriet en welke betekenis en werking deze rituelen voor hen hebben. Van de drie aangetroffen vormen van rituelen - omgang met objecten, bidden en grafbezoek - wordt in deze bijdrage van de laatste twee verslag gedaan. De jongeren ontlenen aan deze rituelen moed en kracht. Ook de wijze waarop pedagogisch medewerkers op dit handelen van de jongeren afstemmen is onderzocht. Het blijkt dat zij hier geen aandacht aan besteden. Nader onderzoek en professionalisering zijn gewenst.
De reconstructie van rituelen rondom dood en begraven in Roermond tussen 1870 en 1940. Promotieartikel.
Deze studie beschrijft de aard en het karakter van het leven en samenleven van adolescenten in de residentiële jeugdhulp en hoe daarin hun zoektocht naar balans en perspectief op weg naar volwassenheid oplicht. Het feitelijk handelen van de jongeren en de door hen naderhand vertelde verhalen, staan centraal.
Coachingsgeprekken rond spiritueel – ritueel geladen handelen in de residentiele jeugdhulp. Vraagstukken rond jeugd, gezin en opvoeding zijn blijvend actueel. De vraag hoe het leven van jongeren eruit ziet en hoe zij voor hun leven en rol in de maatschappij worden gevormd, is daarbij wezenlijk. In mijn promotieonderzoek heb ik verslag gedaan van het dagelijks leven van adolescenten in de residentiele jeugdhulp en de rol van pedagogische medewerkers daarbij (Vierwind, 2019). Het perspectief van waaruit dat gebeurt is dat van de ritual studies. Naast dagelijkse- en overgangsrituelen worden in dit onderzoek ‘rituelen met een spirituele dimensie’ blootgelegd. De jongeren vertellen in de interviews hoe zij in situaties van tegenslag en verdriet overgaan tot spirituele handelingen waaraan zij moed en kracht ontlenen. Eerder onderzoek toont dat de adolescentietijd, onafhankelijk van eigen al of niet spirituele opvoeding, voor meerdere jongeren een periode van spiritueel ontwaken is. Religie en spiritualiteit blijken als coping mechanisme een bron van veerkracht. Een van de bevindingen in mijn onderzoek is dat pedagogisch medewerkers zeggen dat zij weten dat jongeren bij tegenslag en verdriet spirituele handelingen verrichten, maar daarbij expliciet benoemen dat ze in mentorgesprekken daar niet op afstemmen. Als een reden daarvoor wordt genoemd dat dit niet aansluit bij de eigen visie en levensrichting. Deze bevinding sluit aan bij eerder onderzoek waarin wordt geconcludeerd dat het kunnen hanteren van de eigen voorkeurstijl door pedagogisch medewerkers blijvend aandacht vraagt. Ook de door jongeren in eerder onderzoek uitgesproken behoefte om met hun begeleiders ‘echte gesprekken’ te kunnen hebben, is in dit verband noemenswaardig. Het hier voorgestelde onderzoek richt zich op de vraag hoe pedagogisch medewerkers in mentorgesprekken die binnen de residentiele jeugdhulp worden gevoerd kunnen afstemmen op het spiritueel handelen van jongeren. De resultaten van dit onderzoek zijn ook voor aanpalende beroepsgroepen van belang (Verpleegkunde, Onderwijs, Theologie).
Bij erfgoed horen emoties. Maar wanneer deze emoties schadelijk blijken te zijn en voor (meer) polarisatie in de samenleving zorgen, wordt het tijd om te kijken of in de omgang met erfgoed veranderingen aangebracht kunnen worden. Hierin kan de erfgoedprofessional een rol spelen. Het onderzoek ‘Precaire spanning’ kijkt naar de herdenkingspraktijken van de Shoah en van het slavernijverleden. Die praktijken tonen en creëren spanning. Deze spanning komt naar voren en wordt gecreëerd op verschillende plekken en op verschillende momenten, gerelateerd aan de herdenkingen, zoals in discussies over excuses of restituties en bij tentoonstellingen en educatieve programma’s. In het project wordt onderzocht hoe de erfgoedprofessional de componenten kan herkennen en wegnemen die in de bredere herdenkingscontext bijdragen aan de spanning tussen herdenkers van de Shoah en van het slavernijverleden. Het onderzoek bestaat uit interviews en expertmeetings met stakeholders zoals herdenkers, beleidsmedewerkers, kunstenaars en erfgoedprofessionals, en uit observaties van woordkeuzes, kunstuitingen en rituelen die de herdenkingspraktijken mee vormgeven. Aan de basis van het onderzoek ligt het idee dat de spanning voortkomt uit een gevoel van ongelijkwaardigheid in de strijd om een plek in het Nederlands herdenkingslandschap. Dit is niet los te zien van het ontbreken van herkenning en erkenning van nog bestaande trauma’s, van de aanwezigheid van antisemitisme en racisme in de samenleving, en van het bestaan van verschillende repertoires aan historische kennis. Het onderzoek beoogt een handelingskader te ontwikkelen waarmee de erfgoedprofessional kan bijdragen aan sensitievere herdenkingspraktijken, teneinde de spanning tussen herdenkers van de Shoah en van het slavernijverleden onderling weg te nemen of tenminste te verminderen. Het onderzoek valt onder het lectoraat van de Reinwardt Academie, onderdeel van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. Hier worden de inzichten van dit onderzoek ingezet in een breder onderzoeks- en onderwijsdomein van erfgoed en kunsten.
Het project Vechtende Jongeren onderzoekt hoe kickboksen kan bijdragen aan een veerkrachtige identiteitsontwikkeling van kwetsbare jongeren en hoe ze daarin het beste begeleid kunnen worden. Meer specifiek wordt onderzocht hoe interacties en rituelen in de kickboksgyms en de aanpak van de trainer bijdragen aan de talentontwikkeling van de jongeren. Maakt de vechtsport(context) de jongeren weerbaarder en veerkrachtiger? En wat doet dat met maatschappelijke participatie? Om deze vragen te beantwoorden, is het streven om op vier locaties gedurende één jaar 20 jongeren en de bij hen betrokken vechtsporttrainers en jongerenwerkers te interviewen en te observeren. De uitkomsten zullen toegankelijk worden gemaakt voor (aankomende) coaches en (aankomende) jeugdprofessionals, zodat zij jongeren goed kunnen begeleiden in een vechtsportcontext. Er zal daartoe een training worden ontwikkeld voor coaches en curriculumaanbod voor studenten.